ECLI:NL:RBDHA:2025:1882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
24-15287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met beroep op artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier, met als verblijfsdoel 'humanitair niet tijdelijk' op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De minister van Asiel en Migratie had op 13 september 2024 het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 december 2024 behandeld, waarbij zowel verzoekster als haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. In de uitspraak van 12 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard, maar het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen omstandigheden waren die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakten.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 907,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij één punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening is toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/15287

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoekster,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

1. Bij besluit van 13 september 2024 heeft de minister het bezwaar van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk (privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM [2] )’ ongegrond verklaard.
2.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek, tezamen met de zaak AWB 24/15286, op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep en dat beroep gegrond verklaard. De voorzieningenrechter ziet geen omstandigheden die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maken en wijst het verzoek dan ook af.
2. Nu het beroep gegrond is verklaard, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. De voorzieningenrechter stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907,- (één punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening, met een waarde van € 907,- per punt).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan op 12 februari 2025 door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.