ECLI:NL:RBDHA:2025:18843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.27635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na ingetrokken beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat de minister op 8 juli 2025 alsnog op zijn asielaanvraag heeft beslist. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De minister heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich verzet tegen toewijzing van het verzoek. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. De minister stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoeker heeft de ingebrekestelling namelijk digitaal ingediend, maar de elektronische weg is niet opengesteld voor het indienen van ingebrekestellingen. Nu geen sprake is van een geldige ingebrekestelling kon geen beroep tegen het niet tijdig beslissen worden ingediend. De rechtbank beoordeelt of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen. Op 23 juni 2025 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 27 mei 2024. De minister heeft op 8 juli 2025 alsnog beslist op de aanvraag van verzoeker en is daarmee tegemoetgekomen aan verzoeker. Omdat verzoeker op 27 mei 2024 asiel heeft aangevraagd, had verweerder uiterlijk op 27 november 2024 op verzoekers aanvraag moeten beslissen. Verzoeker heeft op 20 december 2024 een ingebrekestelling ingediend en daarna minstens twee weken gewacht voordat hij op 23 juni 2025 beroep heeft ingediend. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verweerder met het besluit van 8 juli 2025 dus te laat was met de beslissing. Dat maakt dat de rechtbank het verzoek van verzoeker toewijst. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te volgen in zijn standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen omdat verzoeker de ingebrekestelling via de elektronische weg heeft ingediend. Onder verwijzing naar meerdere uitspraken van deze rechtbank overweegt de rechtbank dat sprake is van een bestendige bestuurspraktijk waaruit blijkt dat digitaal ingediende ingebrekestellingen worden aanvaard en de digitale weg daarvoor is opengesteld. Deze rechtbank heeft herhaaldelijk geoordeeld dat het overgaan tot sluiting van de elektronische weg in dit geval alleen mogelijk is als de reden daarvoor voldoende duidelijk is uitgelegd. Daarvan is geen sprake. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde een factor van 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 453,50. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27635

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: Y. Makarevich).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat de minister op 8 juli 2025 alsnog op zijn asielaanvraag heeft beslist.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De minister heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich verzet tegen toewijzing van het verzoek.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Wat is het standpunt van de minister?
4. De minister stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoeker heeft de ingebrekestelling namelijk digitaal ingediend, maar de elektronische weg is niet opengesteld voor het indienen van ingebrekestellingen. Nu geen sprake is van een geldige ingebrekestelling kon geen beroep tegen het niet tijdig beslissen worden ingediend.
Is de minister aan verzoeker tegemoetgekomen?
5. De rechtbank beoordeelt of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
5.1.
Op 23 juni 2025 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 27 mei 2024. De minister heeft op 8 juli 2025 alsnog beslist op de aanvraag van verzoeker en is daarmee tegemoetgekomen aan verzoeker.
5.2.
Omdat verzoeker op 27 mei 2024 asiel heeft aangevraagd, had verweerder uiterlijk op 27 november 2024 op verzoekers aanvraag moeten beslissen. [3] Verzoeker heeft op 20 december 2024 een ingebrekestelling ingediend en daarna minstens twee weken gewacht voordat hij op 23 juni 2025 beroep heeft ingediend. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verweerder met het besluit van 8 juli 2025 dus te laat was met de beslissing. Dat maakt dat de rechtbank het verzoek van verzoeker toewijst.
5.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te volgen in zijn standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen omdat verzoeker de ingebrekestelling via de elektronische weg heeft ingediend. Onder verwijzing naar meerdere uitspraken van deze rechtbank overweegt de rechtbank dat sprake is van een bestendige bestuurspraktijk waaruit blijkt dat digitaal ingediende ingebrekestellingen worden aanvaard en de digitale weg daarvoor is opengesteld. Deze rechtbank heeft herhaaldelijk geoordeeld dat het overgaan tot sluiting van de elektronische weg in dit geval alleen mogelijk is als de reden daarvoor voldoende duidelijk is uitgelegd. Daarvan is geen sprake. Zo staat onder meer op de website van de minister dat het formulier voor de ingebrekestelling ook via veilig mailen kan worden verstuurd. [4]
Welk bedrag aan proceskosten moet de minister aan verzoeker vergoeden?
6. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde een factor van 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 453,50.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Zie voor het voorgaande de uitspraken van rechtbank Den Haag van 27 maart 2025 (zittingsplaats Middelburg, ECLI:NL:RBDHA:2025:5125) en 8 april 2025 (zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBDHA:2025:5864).