ECLI:NL:RBDHA:2025:18851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
25/5665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning projectcontainer

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het plaatsen van een projectcontainer, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. Eiser stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat hij in de nabijheid van de projectcontainer woont en deze dagelijks passeert. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat hij geen persoonlijk belang heeft dat door het besluit wordt geraakt. De rechtbank concludeert dat de afstand tot de projectcontainer en het gebrek aan direct zicht hierop, samen met het feit dat eiser niet kan aantonen dat hij feitelijke gevolgen ondervindt, maken dat hij onvoldoende onderscheidend is van andere omwonenden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/5665

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

(gemachtigde: mr. F.W.A. van Driel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 2 september 2025. Met dit besluit is – voor zover hier van belang – het bezwaar van eiser tegen de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het plaatsen van een projectcontainer aan de [straat 1] , tegenover de [straat 2] , niet-ontvankelijk verklaard.
1.1
Met het besluit van 25 maart 2025 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het gedurende vier jaar en acht maanden plaatsen van een projectcontainer met schakelinstallatie en hekwerk op de genoemde locatie.
1.2
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4
Het college heeft hier schriftelijk op gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Het standpunt van het college
3. Het college heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat hij volgens het college geen belanghebbende is bij het primaire besluit. Het college stelt zich hiertoe op het standpunt dat eiser op een aanzienlijke afstand van de locatie van de projectcontainer woont en dat hij hierop vanuit zijn woning geen zicht heeft. Volgens het college ondervindt eiser geen gevolgen van enige betekenis van de projectcontainer.
Ook voor zover eiser bezwaar heeft gemaakt namens de vereniging van eigenaren (vve) van wooncomplex “ [wooncomplex] ”, is dit volgens het college niet-ontvankelijk. Het college stelt zich in dit verband op het standpunt dat eiser geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om namens de vve bezwaar te maken.
Het standpunt van eiser
4. Eiser betoogt dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het college had hem als belanghebbende moeten aanmerken. Volgens eiser moet bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is, niet uitsluitend worden gekeken naar direct zicht maar moet de bredere woon- en leefomgeving in beschouwing worden genomen. Eiser stelt dat de projectcontainer in zijn directe leefomgeving wordt geplaatst en dat hij hier dagelijks langsloopt of -fietst. Daarnaast vreest hij negatieve effecten voor de verkeersveiligheid en ongewenste precedentwerking.
Verder betoogt eiser dat hij inmiddels beschikt over een machtiging waaruit blijkt dat hij bevoegd was om namens de vve bezwaar te maken. Omdat de vve belanghebbende is bij het primaire besluit, is het bezwaar van de vve volgens eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiser uitsluitend op persoonlijke titel – en dus niet mede namens de vve – beroep heeft ingesteld. Op het formulier waarmee eiser beroep heeft ingesteld heeft hij aangekruist dat hij alleen voor zichzelf in beroep komt en ook uit de ingediende beroepsgronden kan niet worden afgeleid dat deze ook namens de vve zijn ingediend. Dat betekent dat de vve geen partij is in deze procedure. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het betoog van eiser dat het college het bezwaar van de vve ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Een natuurlijk persoon moet een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit en hem in voldoende mate onderscheidt van anderen.
4.3.
Het is vaste rechtspraak dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij een besluit. Hij onderscheidt zich in dat geval onvoldoende van anderen. Bij de beoordeling of er sprake is van gevolgen van enige betekenis, wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen die het besluit toestaat. Deze factoren worden zo nodig in onderlinge samenhang bezien. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
4.4.
De rechtbank stelt vast dat, hoewel eiser in dezelfde buurt woont als waar de locatie van de projectcontainer is voorzien, deze locatie zich op een zeer aanzienlijke afstand bevindt van de woning van eiser, aan het eind van een naastgelegen straat. Eiser heeft niet betwist dat zich tussen zijn woning en de projectcontainer bebouwing bevindt, waardoor eiser hierop vanuit zijn woning geen rechtstreeks zicht heeft. Dat eiser anderszins feitelijke gevolgen ondervindt van de aanwezigheid van de projectcontainer, is niet gebleken. De omstandigheid dat eiser de projectcontainer ziet wanneer hij de locatie lopend of fietsend passeert, is hiervoor niet voldoende. Hij onderscheidt zich hiermee onvoldoende van anderen die ook langs de container lopen en fietsen. Reeds daarom heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser door het primaire besluit niet wordt geraakt in een persoonlijk belang en daarom niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Het betoog van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het voorgaande volgt dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij geen belanghebbende is bij het primaire besluit. Dat betekent dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, behoeft gelet hierop geen bespreking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van M.J. Bronsveld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4096 en 5 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2323).