ECLI:NL:RBDHA:2025:18900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en non-refoulement in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Gambiaanse man, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2024, waarin hem een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken is opgelegd. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S.H. van Wingerden, terwijl de verweerder niet op de zitting aanwezig was.

Eiser voert aan dat bij een gedwongen terugkeer naar Gambia het beginsel van non-refoulement wordt geschonden, omdat hij biseksueel is en vreest voor vervolging en mishandeling in zijn thuisland. De rechtbank oordeelt dat de minister in het bestreden besluit geen kenbare refoulementbeoordeling heeft verricht, ondanks de ernstige zorgen die eiser heeft geuit over zijn veiligheid bij terugkeer. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Raad van State, die bevestigen dat de nationale autoriteit verplicht is om een zorgvuldige beoordeling te maken van de risico's die een terugkeer met zich meebrengt.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet berust op een zorgvuldige voorbereiding en vernietigt het besluit wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.552

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen op de zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Eiser voert aan dat bij een gedwongen terugkeer naar Gambia het beginsel van non-refoulement wordt geschonden. Eiser is biseksueel en in Gambia zijn seksuele relaties tussen mensen met hetzelfde geslacht strafbaar gesteld met 5 tot 14 jaar gevangenisstraf. Eiser vreest vervolging door de overheid en mishandeling door de bevolking. Verweerder heeft geen nadere vragen gesteld en heeft na eisers verklaring dat hij niet kan terugkeren naar Gambia direct een terugkeerbesluit uitgevaagd. Dit is in strijd met artikel 5 van richtlijn 2008/115 (Terugkeerrichtlijn), aldus eiser.
2.1.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) heeft in het arrest van 17 oktober 2024 in de zaak Ararat (arrest Ararat), punt 35, geoordeeld dat artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn de bevoegde nationale autoriteit verplicht om in alle fasen van de terugkeerprocedure het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen. De terugkeerprocedure vangt aan met het nemen van een terugkeerbesluit en uit punt 38 van het arrest Ararat volgt dat de nationale autoriteit bij de vaststelling van een terugkeerbesluit een refoulementbeoordeling moet maken. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4178, r.o. 13.3, volgt dat verweerder in dit verband een onderzoeksplicht heeft en zich ervan moet vergewissen dat de betrokken derdelander bij terugkeer naar zijn land van herkomst geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest.
2.2.
In dit geval heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit, in reactie op de vraag of hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging en/of menselijke behandeling, verklaard dat hij homoseksueel/biseksueel is, dat dit in zijn land illegaal is en dat hij daarom niet terug wil naar Gambia. Verweerder heeft echter tijdens het gehoor niet doorgevraagd op dit geuite asielmotief en heeft in het bestreden besluit geen (kenbare) refoulementbeoordeling verricht. Dit had naar het oordeel van de rechtbank, gezien eisers verklaringen, wel moeten gebeuren. De enkele mededeling in het bestreden besluit dat niet is gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van het besluit, is in dit verband geen toereikende motivering, want betreft geen kenbare refoulementsbeoordeling.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een zorgvuldige voorbereiding en evenmin op een deugdelijke motivering.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop en op wat er hierna wordt overwogen, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
4. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit in stand te laten, nu verweerder, die geen verweerschrift heeft ingediend en niet op zitting is verschenen, in de beroepsfase geen toelichting heeft gegeven waarmee voormelde gebreken zijn hersteld. Nu de rechtsgevolgen niet in stand kunnen worden gelaten en het gaat om een belastend besluit waartegen direct beroep openstaat, volstaat de rechtbank met een vernietiging van het bestreden besluit (terugkeerbesluit).
5. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van A.R.M. Scheeres, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.