In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Gambiaanse man, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2024, waarin hem een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken is opgelegd. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S.H. van Wingerden, terwijl de verweerder niet op de zitting aanwezig was.
Eiser voert aan dat bij een gedwongen terugkeer naar Gambia het beginsel van non-refoulement wordt geschonden, omdat hij biseksueel is en vreest voor vervolging en mishandeling in zijn thuisland. De rechtbank oordeelt dat de minister in het bestreden besluit geen kenbare refoulementbeoordeling heeft verricht, ondanks de ernstige zorgen die eiser heeft geuit over zijn veiligheid bij terugkeer. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Raad van State, die bevestigen dat de nationale autoriteit verplicht is om een zorgvuldige beoordeling te maken van de risico's die een terugkeer met zich meebrengt.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet berust op een zorgvuldige voorbereiding en vernietigt het besluit wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.