ECLI:NL:RBDHA:2025:18904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.48000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 met significant risico op onttrekking

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 1999 en van Pakistaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van 28 september 2025, waarbij hem op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 een maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat dat de eiser onder de Dublinverordening valt, aangezien hij meerdere asielaanvragen in verschillende lidstaten heeft ingediend. De rechtbank oordeelde dat het risico op onttrekking aan het toezicht voldoende was onderbouwd en dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren.

De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen lichter middel beschikbaar was om het risico op onttrekking te ondervangen. De eiser was onderzocht door een politiearts en werd als detentiegeschikt beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en de eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.48000

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat een concreet aanknopingspunt bestaat dat eiser onder de Dublinverordening [1] valt. Bij raadpleging van het Eurodac-systeem bleek dat eiser meerdere asielaanvragen heeft ingediend in verschillende lidstaten. Om die reden heeft verweerder terecht artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel ten grondslag gelegd. De omstandigheid dat verweerder nog geen overdrachtsbesluit heeft genomen, doet niet af aan het geconstateerde aanknopingspunt.
3. Volgens verweerder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor de gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen. Het gestelde risico op onttrekking is hiermee voldoende onderbouwd. Voor zover eiser aanvoert dat bij de motivering van de gronden onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische gesteldheid, overweegt de rechtbank dat die stelling niet kan leiden tot een ander oordeel over de feitelijke juistheid van de gronden en het aan te nemen risico op onttrekking.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het genoemde risico op onttrekking aan het toezicht te ondervangen. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiser niet detentieongeschikt is. Voorafgaand aan zijn inbewaringstelling is eiser onderzocht door een politiearts, die daarbij overleg heeft gevoerd met de crisisdienst van de GGD. Zij oordeelden dat eiser detentiegeschikt is. Verweerder heeft in dit verband ook terecht overwogen dat in het detentiecentrum adequate medische zorg aanwezig is waar eiser een beroep op kan doen. Als volgens eiser in het detentiecentrum onvoldoende zorg kan worden gegeven, dan kan hij bij de directie van het detentiecentrum een verzoek indienen om te worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij onvoldoende is gehoord door verweerder. Uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat eiser nadrukkelijk is gevraagd naar eventuele klachten, naar omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden en naar zijn zienswijze op het voornemen om hem in bewaring te stellen. Eiser heeft in reactie op deze vragen niets verklaard dat verweerder aanleiding had moeten geven tot het opleggen van een lichter middel.
6. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 oktober 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.