ECLI:NL:RBDHA:2025:18922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.47204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Palestijnse eiser met betrekking tot geloofwaardigheidsbeoordeling en inspanningsverplichting voor terugkeer naar Saoedi-Arabië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 13 oktober 2025, wordt het beroep van eiser, een Palestijnse man, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is. Eiser had zijn aanvraag ingediend na een periode van verblijf in Saoedi-Arabië en Libanon, en vreesde voor vervolging door Hezbollah. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn problemen met Hezbollah ongeloofwaardig zijn. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn verblijf in Libanon en zijn redenen om Saoedi-Arabië te verlaten. De rechtbank wijst erop dat eiser niet tijdig een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan terugkeren naar Saoedi-Arabië. De minister heeft bovendien een inspanningsverplichting aan eiser opgelegd om aan te tonen dat hij niet opnieuw geldig verblijf kan krijgen in Saoedi-Arabië. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij aan deze verplichting niet kan voldoen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van [geboortedatum] 2024 waarbij de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij dit besluit is aan eiser ambtshalve uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook was aanwezig [persoon A].
1.2.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst. Eiser heeft bij brief van 14 mei 2025 een reactie (met bijlagen) ingediend. De minister heeft hier op 16 juni 2025 op gereageerd. Op 2 september 2025 heeft eiser zijn reactie aangevuld.
1.3.
Partijen hebben desgevraagd niet om een nadere zitting gevraagd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1972, is van Palestijnse komaf, had in die hoedanigheid een door de Libanese autoriteiten afgegeven vluchtelingendocument en heeft een groot deel van zijn leven in Saoedi-Arabië verbleven op basis van een verblijfsvergunning. Hij werkte daar voor een (bevriende) Saoedische prins. Eiser heeft Saoedi-Arabië verlaten om bij zijn kinderen (die in Duitsland verblijven) te kunnen zijn. Hij is bang dat zij onder voogdij van de Duitse staat komen te staan. Ook speelt een rol dat eiser vanaf een jaar voor zijn vertrek uit Saoedi-Arabië in de gaten werd gehouden door Libanezen gelieerd aan Hezbollah die wraak kwamen nemen. Dat was het gevolg van een incident tijdens een verblijf van eiser in Libanon in 2005. Toen is eiser door leden van Hezbollah benaderd en heeft hij onder bedreiging gedaan alsof hij akkoord ging met het aanbod om met hen samen te werken. Eiser heeft Libanon de dag erna echter verlaten. Omdat eisers verblijfsvergunning in Saoedi-Arabië was gekoppeld aan het hebben van werk en eiser zijn baan heeft opgezegd, is zijn verblijfsrecht in Saoedi-Arabië komen te vervallen. In Libanon is het voor eiser te gevaarlijk omdat hij daar wordt gezocht door Hezbollah die wraak op hem wil nemen omdat hij zich niet aan gemaakte afspraken heeft gehouden en hem wil ronselen voor de oorlog.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister twee asielmotieven. Het asielmotief identiteit en herkomst (Saoedi-Arabië als zijnde gebruikelijke verblijfsplaats) is geloofwaardig. De nationaliteit van eiser is onbekend. Het asielmotief problemen met Hezbollah is niet geloofwaardig. De reden daarvoor is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c en d, van de Vw 2000. Eisers verklaringen vormen namelijk geen samenhangend en aannemelijk geheel en eiser heeft zijn asielaanvraag zonder verschoonbare reden niet zo spoedig mogelijk (namelijk binnen
48 uur) ingediend. De minister wijst de asielaanvraag van eiser af als kennelijk ongegrond. [1]
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte en voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat de verklaringen van eiser over problemen met Hezbollah ongeloofwaardig zijn.
Aan dit standpunt legt de minister terecht ten grondslag dat de verklaringen van eiser over het hebben bezocht van Libanon tegenstrijdig zijn. De minister rekent eiser deze tegenstrijdigheid niet ten onrechte aan. Tijdens het aanmeldgehoor is eiser de vraag gesteld wat de reden is van zijn asielaanvraag en waarom hij zijn land van herkomst heeft verlaten. Daarop verklaart eiser dat Saoedi-Arabië en Libanon niet zijn landen zijn, hij geen land heeft, hij op zoek is naar een land en ook zijn kinderen in Europa zijn. Andere redenen waarom eiser niet terug zou kunnen naar zijn land van herkomst waren er voor eiser desgevraagd niet. Ook volgt uit eisers verklaringen tijdens dat gehoor dat hij nooit in Libanon is geweest. Bij de correcties en aanvullingen op dit gehoor heeft eiser hierop geen correcties aangebracht, maar nog eens expliciet benadrukt dat hij nooit in Libanon heeft verbleven. Tijdens het nader gehoor verklaart eiser daaraan tegenstrijdig dat hij tijdens een verblijf in Libanon in 2005 is benaderd door leden van Hezbollah en dus dat hij wel in Libanon is geweest. Vervolgens verklaart eiser dat een van de redenen van zijn vertrek uit Saoedi-Arabië bovendien te maken heeft met wat tijdens dat verblijf in Libanon is gebeurd. De minister volgt eiser niet ten onrechte niet in de verklaringen die hij geeft voor het feit dat hij tijdens het aanmeldgehoor niet heeft verklaard over zijn bezoek aan Libanon en over de problemen met Hezbollah, namelijk dat eiser niet wist dat dit relevant was voor zijn asielaanvraag, dat hij bang was dat dit zijn procedure zou vertragen en dat hij niet over bewijs ter onderbouwing van zijn verklaringen beschikt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser aan het begin van het aanmeldgehoor is uitgelegd dat het belangrijk is dat hij de waarheid spreekt en hij volledig moet antwoorden op vragen die hem worden gesteld. De minister heeft eiser er tijdens het nader gehoor bovendien mee geconfronteerd dat zijn verklaringen afwijken van verklaringen afgelegd tijdens het aanmeldgehoor [2] en eisers uitleg betrokken bij de besluitvorming. Daarin heeft de minister dus niet ten onrechte geen reden gezien om de geconstateerde tegenstrijdigheid – die raakt aan de kern van eisers asielmotief – niet aan eiser tegen te werpen. Daarbij heeft de minister voldoende (kenbaar) rekening gehouden met de psychiatrische problematiek van eiser. Voor zover eiser dat daarmee beoogt, geeft ook het stuk van [persoon A] van 1 januari 2025 geen aanleiding om zijn tegenstrijdige verklaringen verontschuldigbaar te achten. De minister is eiser dan ook niet ten onrechte niet gevolgd in zijn verklaring over zijn bezoek aan Libanon in 2005.
De minister betrekt bij zijn standpunt ook niet ten onrechte dat de verklaringen van eiser over de mannen van Hezbollah die hem in Saoedi-Arabië in de gaten hielden summier en vaag zijn en heeft daarbij van belang mogen achten dat eisers veronderstellingen in dit verband zijn gebaseerd op niet onderbouwde vermoedens. Zo linkt eiser deze mannen aan Hezbollah doordat zij Sjiitische namen hadden, door de manier waarop zij hem in de gaten hielden en doordat zij aan mensen vroegen waar hij woonde en met wie hij omging. De minister merkt daarover niet ten onrechte op dat niet valt in te zien dat alle (Libanese) personen met een Sjiitische naam zijn gelieerd aan Hezbollah en dat dat ook geldt voor de omstandigheid dat iemand vraagt waar eiser woont en met wie hij omgaat. Eisers uitleg en verklaringen in dit verband heeft de minister niet ten onrechte onvoldoende geacht. Bovendien constateert de minister terecht dat eiser niet heeft uitgelegd wat hij bedoelt met de manier waarop de bedoelde mannen hem in de gaten hielden. Omdat eiser de gestelde bedreigingen dermate ernstig vond dat hij Saoedi-Arabië heeft verlaten, verwacht de minister niet ten onrechte van eiser dat hij – ondanks zijn gestelde psychische problemen – meer gedetailleerd, concreet en eenduidig kan verklaren over de vraag hoe hij wist of vermoedde dat de mannen die hem observeerden van Hezbollah waren. Daarbij wijst de minister er terecht op dat uit het rapport van MediFirst van 24 juli 2024 blijkt dat eiser stabiel is en de bij het nader gehoor aanwezige psycholoog aangaf dat dat gehoor best goed is verlopen. De rechtbank volgt eiser er niet in dat als de minister hierover meer details had willen horen, de minister zich daar tijdens dat gehoor meer voor had moeten inspannen, in die zin dat zij hem hierover nader hadden moeten bevragen. Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld om hier uitgebreid en gedetailleerd over te verklaren. De minister heeft het dan ook niet ten onrechte niet aannemelijk geacht dat de betreffende mannen van Hezbollah waren.
Ook legt de minister niet ten onrechte aan zijn standpunt ten grondslag dat de verklaringen van eiser over de reden voor wraak van Hezbollah vaag zijn. De minister acht het niet ten onrechte onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat en waarom Hezbollah wraak kwam nemen op eiser vanwege een niet nagekomen afspraak uit 2005. De minister acht eisers toelichting over de (mogelijke) beweegredenen van Hezbollah – ondanks dat eiser daarover inderdaad niet met zekerheid kan verklaren – niet ten onrechte onvoldoende. Eisers verklaring dat hij interessant zou zijn voor Hezbollah vanwege de oorlog in Libanon en zij hem daarvoor wilden ronselen hoefde de minister evenmin te volgen omdat eiser dit – ook gelet op het feit dat hij zich niet in Libanon bevond – onvoldoende heeft kunnen uitleggen en zijn veronderstellingen in dat verband niet volstaan. De minister verwacht niet ten onrechte van eiser dat hij – ondanks zijn psychische problematiek – meer concreet en gedetailleerd verklaart over de reden waarom Hezbollah achter hem aan zou zitten. De minister acht het daarom niet ten onrechte niet aannemelijk dat Hezbollah wraak wilde nemen op eiser of hem wilde ronselen voor de oorlog.
4.1.1.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over problemen met Hezbollah betrekt de minister bovendien niet ten onrechte dat eiser geen goede verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij zich niet zo spoedig mogelijk (in Duitsland dan wel Nederland [3] ) heeft gemeld met een asielaanvraag. Hoewel het best voorstelbaar is dat eiser naar zijn kinderen in Duitsland wilde, doet dat er niet aan af dat wanneer eiser stelt bescherming nodig te hebben, de minister van hem mag verwachten dat hij die direct inroept. Niet is gebleken dat eiser dat heeft gedaan dan wel dat hij daarvoor een verschoonbare reden had. Voor zover eiser betoogt dat ook wanneer hij zonder goede reden niet zo snel mogelijk een asielaanvraag indient, dat niet kan leiden tot de conclusie dat het niet geloofwaardig zou zijn dat hij problemen heeft ondervonden van de zijde van Hezbollah omdat een causaal verband daartussen ontbreekt, volgt de rechtbank dit niet. De rechtbank acht in dat verband van belang dat de minister niet alleen deze grond ten grondslag legt aan de conclusie dat eisers verklaringen over problemen met Hezbollah ongeloofwaardig zijn, maar daaraan ook en vooral ten grondslag legt dat eiser daarover niet samenhangend en aannemelijk heeft verklaard.
4.1.2.
Het voorgaande heeft de minister niet ten onrechte tot de conclusie geleid dat eisers verklaringen over zijn problemen met Hezbollah ongeloofwaardig zijn. Eisers beroepsgronden slagen dus niet. Voor zover eiser betoogt dat hij om die reden niet veilig kan terugkeren naar Saoedi-Arabië, kan hij daarin dan ook niet worden gevolgd.
Inspanningsverplichting voor terugkeer naar Saoedi-Arabië als gebruikelijke verblijfplaats
5. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel onder b, van de Vw 2000. Namelijk is niet gebleken dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. In dit verband overweegt de minister dat hij bekend is met situaties waarin staatloze Palestijnen bij het ontbreken van rechtmatig verblijf in Saoedi-Arabië zijn gedeporteerd naar het oorspronkelijke gastland of een ander derde land dat deze personen accepteerde en dat wanneer deportatie niet mogelijk was, deze personen voor onbepaalde tijd in detentie werden geplaatst. Deze deportatie en detentie kunnen een schending opleveren van artikel 3 van het EVRM. De minister gaat er echter van uit dat eiser als staatloze Palestijn via een werkgever weer geldig verblijf zou kunnen krijgen in Saoedi-Arabië. Daarbij acht de minister van belang dat eiser lange tijd heeft gewerkt voor een Saoedische prins en heeft verklaard Saoedi-Arabië legaal te zijn uitgereisd. Op eiser rust daarom een inspanningsverplichting. Volgens de minister kan eiser medisch gezien aan deze inspanningsverplichting voldoen.
5.1.
Eiser neemt in beroep de stelling in dat hij als staatloze Palestijn wiens eerdere verblijfsvergunning is verlopen niet kan terugkeren naar Saoedi-Arabië omdat hij daar niet opnieuw zal worden toegelaten en geldig verblijf zal kunnen krijgen op grond van werk. Daarbij merkt eiser op dat hij een eenvoudige chauffeur is. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser een (werkgevers)verklaring overgelegd afkomstig van personeelszaken/management van [persoon B]. Inspanningen om in Saoedi-Arabië opnieuw geldig verblijf te krijgen heeft eiser tot dan toe niet verricht omdat hij daar naar eigen zeggen vanwege zijn psychische en fysieke klachten nog niet aan is toegekomen. Bovendien wordt het buitenlanders door de Saoedisering, waarop de wetgeving is aangepast, vrijwel onmogelijk gemaakt om er werk te kunnen vinden, aldus eiser.
5.2.
Op de zitting bevestigt de minister desgevraagd dat wanneer eiser aan de inspanningsverplichting zou voldoen, en daaruit zou blijken dat eiser niet opnieuw geldig verblijf in Saoedi-Arabië kan krijgen, wordt aangenomen dat eiser in Saoedi-Arabië terecht zou kunnen komen in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie.
5.3.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen de nodige inspanningen te leveren om zijn stelling te onderbouwen dat hij niet opnieuw (via een werkgever) geldig verblijf in Saoedi-Arabië kan krijgen.
5.3.1.
Eiser betoogt in de brief van 14 mei 2025 allereerst dat niet van hem kan worden verwacht dat hij aan de inspanningsverplichting voldoet om aan te tonen dat hij niet opnieuw geldig verblijf kan krijgen in Saoedi-Arabië. Daartoe verwijst eiser naar een brief van [persoon A] met haar oordeel over de belastbaarheid en inzetbaarheid van eiser en de (on)mogelijkheid om aan de inspanningsverplichting te voldoen. Eiser betoogt dat hij mede in dat licht bezien voldoende inspanningen heeft verricht om aan te tonen dat hij niet zal worden toegelaten tot en dus kan terugkeren naar Saoedi-Arabië. Eiser heeft (potentiële) werkgevers benaderd met de vraag of hij bij hen kan komen werken. Hiertoe verwijst eiser naar drie bijgevoegde reacties met afwijzingen van deze benaderde werkgevers. Verder wijst eiser erop dat hij naar de Saoedische ambassade in Den Haag is gegaan, waar hem iedere hulp werd geweigerd omdat zij alleen belangen van Saoediërs behartigen. In dit verband heeft eiser een foto overgelegd. Ter nadere onderbouwing van het systeem in Saoedi-Arabië voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning en de (verslechterde) positie van Palestijnen in Saoedi-Arabië, overlegt eiser een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 10 april 2025.
5.3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in zijn reactie van 16 juni 2025 op goede gronden en voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet van hem kan worden verwacht dat hij aan de op hem rustende inspanningsverplichting voldoet alsook dat hij niet aan die verplichting heeft voldaan.
In de (ongedateerde) brief van [persoon A] ziet de minister terecht onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat eiser niet in staat is om te voldoen aan de inspanningsverplichting met betrekking tot het zoeken naar werk in Saoedi-Arabië. Zo wordt daarin gesteld dat de ernst van de bij eiser geconstateerde ernstige psychische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis en rouwproblematiek, in de weg staan aan het voldoen aan de inspanningsverplichting, maar ontbreekt een uitleg en onderbouwing waarom eiser gelet daarop niet in staat zou zijn te informeren naar functies en brieven te versturen. Voor zover in die brief wordt aangegeven dat de inschatting is dat eiser in Nederland vrijgesteld zou worden van sollicitatieverplichtingen omdat hij niet in staat zou zijn om te werken, maakt dat het voorgaande – nog los van wat de minister hierover verder nog overweegt – niet anders. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser in de gelegenheid te stellen dit nader toe te lichten. Tijdens de zitting is besproken dat eiser de gelegenheid krijgt om de nodige inspanningen te leveren om zijn stelling te onderbouwen dat hij niet opnieuw (via een werkgever) geldig verblijf in Saoedi-Arabië kan krijgen en zijn daarover afspraken gemaakt. Toen is niet het standpunt ingenomen dat eiser überhaupt niet aan die verplichting kan voldoen vanwege zijn psychische gesteldheid. Dit betoog wordt eerst na de heropening gevoerd. Bij het voorgaande merkt de rechtbank nog op dat het eiser kennelijk is gelukt om een aantal sollicitatiebrieven te sturen.
De rechtbank volgt de minister er ook in dat eiser met het geringe aantal stukken dat hij heeft overgelegd onvoldoende onderbouwt dat hij niet opnieuw (via een werkgever) geldig verblijf in Saoedi-Arabië kan krijgen en dus dat hij niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. De minister wijst er in dat verband terecht op dat eiser alleen de reacties op kennelijk door hem gestuurde sollicitaties bij drie potentiële werkgevers heeft overgelegd, maar niet de sollicitatiebrieven die hij heeft gestuurd en evenmin de bijbehorende vacatures. Daarmee geeft eiser onvoldoende inzicht in de functies waarnaar hij heeft geïnformeerd of waarop hij heeft gesolliciteerd en of deze wel passend zijn bij zijn opleidingsniveau en werkervaring. In dat verband merkt de minister nog terecht op dat het bevreemding wekt dat in de brief afkomstig van de Afdeling Personeelszaken van [persoon B] onder andere staat dat eiser niet zou beschikken over de voor de functie benodigde academische diploma’s en dat dat de vraag opwerkt op wat voor functie eiser – die niet beschikt over een academisch diploma – heeft gesolliciteerd. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen om de door eiser in dit verband overgelegde stukken te laten onderzoeken door Bureau Documenten. Verder acht de rechtbank het niet onredelijk dat de minister van eiser verwacht dat hij meer sollicitaties had verstuurd dan drie dan wel dat hij zijn netwerk in Saoedi-Arabië had ingeschakeld voor hulp in dit verband. In de nadere reactie van 2 september 2025, heeft eiser toegelicht dat hij het bericht dat hij naar zijn voormalige werkgever heeft gestuurd niet meer kan overleggen, omdat zijn Saoedische simkaart niet langer werkt. Ook heeft eiser een al eerder overgelegde, maar nu gedateerde, brief van een benaderde werkgever overgelegd. In deze nadere rectie van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze stukken doen namelijk niet af aan het oordeel zoals dat hiervoor is uiteengezet. Gelet op de inhoud van de stukken ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de minister hier nog op te laten reageren. Eisers beroepsgronden slagen dus niet.
5.3.3.
Voor zover eiser betoogt dat hij niet kan terugkeren naar Saoedi-Arabië als zijnde land van zijn gebruikelijke verblijfplaats, omdat hij feitelijk niet tot dat land zal worden toegelaten, wijst de rechtbank erop dat de vraag of eiser feitelijk toegang heeft tot Saoedi-Arabië geen deel uitmaakt van de asielprocedure. Die vraag kan eerst aan de orde komen bij de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier verband houdende met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. [4] Daarbij is van belang de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Saoedi-Arabië een risico op vervolging of ernstige schade loopt.
Afwijzing als kennelijk ongegrond
6. Ook betoogt eiser dat zijn asielaanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. Eiser heeft namelijk een verschoonbare reden voor de omstandigheid dat hij zich niet direct heeft gemeld voor een asielaanvraag. Eiser had in zijn beleving geen andere keus en handelde in het belang van zijn kinderen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister motiveert voldoende deugdelijk dat en waarom de asielaanvraag van eiser kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
Verwijzing naar de zienswijze
7. Verder verwijst eiser nog naar wat hij bij de zienswijze naar voren heeft gebracht.
7.1.
Een enkele verwijzing naar de zienswijze kan niet slagen. De minister is op dat wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht voldoende gemotiveerd ingegaan in het bestreden besluit. Dat wat eiser in beroep in aanvulling daarop nog naar voren heeft gebracht, is hiervoor beoordeeld.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Onder verwijzing naar artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
2.Zoals paragraaf C1/4.3.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 voorschrijft.
3.Eiser verklaart dat hij op 23 november 2021 Nederland is ingereisd en dat hij zich niet heeft gemeld met een asielaanvraag omdat hij in Duitsland asiel wilde vragen. Eiser heeft op 9 maart 2022 in Duitsland een asielaanvraag ingediend. Vervolgens heeft eiser – na te zijn overgedragen door Duitsland – op 18 oktober 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
4.ABRvS 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:724, overwegingen 2.1. en 2.2.