ECLI:NL:RBDHA:2025:18966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.38678 en NL25.38679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening met betrekking tot Slovenië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag en zijn verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.C. Kaptein, heeft op 6 mei 2025 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Slovenië verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om niet te worden uitgezet totdat op zijn beroep is beslist.

De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 29 september 2025 behandeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de opvangomstandigheden en de toegang tot rechtsbijstand in Slovenië, aangezien er twijfels zijn over de naleving van internationale verplichtingen door de Sloveense autoriteiten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL25.38678 (beroep)
NL25.38679 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna eiser

(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Ö. Sari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag en zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft op 6 mei 2025 verzocht om een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft de asielaanvraag met het bestreden besluit van 15 augustus 2025 niet in behandeling genomen, omdat Slovenië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ertoe strekkende niet te worden uitgezet tot op zijn beroep is beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 29 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, E. Taskin als tolk in de Turkse taal en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er moet naar het oordeel van de rechtbank door verweerder nader onderzoek worden gedaan naar de situatie in Slovenië omtrent de opvangvoorzieningen en rechtsbijstand. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand blijft. Om die reden zal de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regels over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Deze regels zijn vastgelegd in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere Europese lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2]
4.1.
Uit onderzoek in de vingerafdrukdatabank van de Europese Unie (Eurodac) is gebleken dat eiser op 13 september 2024 in Slovenië en op 18 april 2025 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft in eerste instantie bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek geweigerd onder verwijzing naar de verantwoordelijkheid van Slovenië. Nederland heeft daarom de autoriteiten van Slovenië verzocht om eiser terug te nemen. Slovenië heeft dit verzoek aanvaard. [3]
4.2.
Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door verweerder gestelde verantwoordelijkheid van Slovenië. Eiser heeft een schriftelijke reactie gegeven op 7 juli 2025.
De beroepsgronden
5. Eiser voert in beroep – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder kan ten aanzien van Slovenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Volgens de AIDA-rapporten uit 2024 [4] en 2025 [5] zijn er structurele tekortkomingen in zowel de opvangvoorzieningen als de asielprocedure. Voor zover nodig moet verweerder nader onderzoek doen naar de actuele situatie in Slovenië. De bewijslast in dat kader legt verweerder ten onrechte bij eiser neer. De structurele tekortkomingen komen overeen met de persoonlijke ervaringen van eiser. Hij is in Slovenië door de politie mishandeld en heeft in eerste instantie geen opvang gekregen. Later werd hij wel overgebracht naar een kamp, waar onvoldoende voorzieningen aanwezig waren. Eiser heeft in het verleden een hartinfarct gehad waarvoor hij nu onder medische behandeling staat. Hij heeft nu een relatie met een Nederlandse vrouw en zij is recent zwanger van hem geworden. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien met eisers ervaringen in Slovenië hadden moeten maken dat verweerder de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling had moeten nemen [6] .
Mocht verweerder ten aanzien van Slovenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
Het toetsingskader [7]
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel ten aanzien van Slovenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat Europese lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM [8] , het Vluchtelingenverdrag [9] en het Unierecht zullen behandelen.
6.1.
Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Slovenië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Sloveense autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest [10] en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Eiser dient in dat geval aannemelijk te maken dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem die structureel of fundamenteel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [11]
6.2.
Als eiser zich onder verwijzing naar objectieve informatie gemotiveerd op het standpunt stelt dat verweerder niet of niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, dan mag verweerder die gegevens niet buiten beschouwing laten en is het aan hem om gemotiveerd aannemelijk te maken dat hij nog altijd van dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
6.3.
Als verweerder er niet in slaagt om deugdelijk gemotiveerd aannemelijk te maken dat hij nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en hij niet het asielverzoek aan zich wil trekken, is hij gehouden een nader onderzoek te doen in de aangezochte lidstaat.
Opvangomstandigheden
7. De rechtbank stelt vast dat uit de door eiser aangehaalde AIDA-rapporten het volgende blijkt met betrekking tot de opvangomstandigheden in Slovenië. Sinds 2022 uit de Ombudsman zijn zorgen dat de omstandigheden in het asielzoekerscentrum niet voldoen aan de Europese normen voor opvang. Er is een gebrek aan opvangcapaciteit. Het aantal personen dat dagelijks werd ondergebracht lag het hele jaar door hoger dan de officiële capaciteit van 350: in 2024 op 710 [12] en in 2023 meer dan 600 [13] . Vanwege dit capaciteitsgebrek zijn er containers op het terrein van het asielzoekerscentrum geplaatst. Hoewel de Sloveense overheid begin 2024 heeft aangekondigd twee nieuwe asielzoekerscentra te laten bouwen, is de bouw daarvan eind 2024 nog niet begonnen. [14]
7.1.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat er in Slovenië tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen, omdat er zowel in 2023 als in 2024 niet voor alle asielzoekers een reguliere opvangplaats beschikbaar was. Tegelijkertijd is er in april 2024 wel een nieuw opvangcentra gebouwd voor alleenstaande minderjarige asielzoekers en zijn er (tijdelijke) containers geplaatst voor een maximale periode van drie jaar. [15] Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze tekortkomingen nog niet structureel van aard zijn en hiermee nog niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt is.
8. De rechtbank stelt verder vast dat het op basis van het AIDA-rapport van juli 2025 onduidelijk is hoe het met de opvang van Dublinclaimanten zit bij aankomst in Slovenië. [16] Aan de ene kant staat er op pagina 53 van dat rapport dat zij vanaf het moment van terugkeer als asielzoekers worden beschouwd. [17] Aan de andere kant staat er op diezelfde pagina van het rapport dat Dublinclaimanten net als andere asielzoekers drie tot 20 dagen moeten wachten om hun asielaanvraag in te dienen vanwege achterstanden. Tijdens die periode hebben zij geen toegang tot alle opvangfaciliteiten. [18] Zodra de aanvraag is ingediend hebben zij dezelfde rechten als andere asielzoekers en worden zij ondergebracht in een asielzoekerscentrum. [19] De rechtbank vraagt zich af of Dublinclaimanten in de tussentijd daadwerkelijk opvang zullen krijgen. Dit volgt niet uit het AIDA-rapport. Verweerder kon deze vraag op zitting (wederom [20] ) niet beantwoorden. Als Slovenië eiser bij terugkomst ziet als asielzoeker en hij bij aankomst in Slovenië geen opvang krijgt, dan is dat een tekortkoming. Deze tekortkoming neemt inmiddels een meer structureel karakter aan nu dit zich al voordoet in 2023 en 2024. [21]
8.1.
Gezien de onduidelijkheid hierover is de rechtbank van oordeel dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de vraag:
- of Dublinclaimanten drie tot 20 dagen moeten wachten voordat zij hun asielaanvraag kunnen indienen/voortzetten in Slovenië [22] ; en
- of Dublinclaimanten in de periode na aankomst in Slovenië toegang hebben tot de opvangfaciliteiten. [23]
Rechtsbijstand
9. De rechtbank overweegt met betrekking tot de rechtsbijstand het volgende. Uit het AIDA-rapport van juli 2025 blijkt dat asielzoekers in de beroepsprocedure juridisch gratis worden bijgestaan door specifiek benoemde vluchtelingenadviseurs [24] . Vluchtelingenadviseurs hebben een geheimhoudingsplicht ten opzichte van hun cliënten. Recent heeft er echter een wijziging plaatsgevonden in bepalingen van de “International Protection Act” en zijn er nieuwe gronden voor ontslag van de vluchtelingenadviseurs opgenomen. Op grond van deze bepalingen kan de vluchtelingenadviseur door het Ministerie van Justitie worden ontslagen als wordt vastgesteld dat de adviseur:
  • op de hoogte is van de ware identiteit van de asielzoeker;
  • in het bezit is van de identiteitsdocumenten van de asielzoeker;
  • op de hoogte is van de werkelijke leeftijd van de asielzoeker, indien deze beweert minderjarig te zijn; of
  • op de hoogte is van feiten op basis waarvan de asielzoeker niet in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming en deze feiten niet aan het directoraat Migratie bekendmaakt.
9.1.
Verweerder heeft desgevraagd geen antwoord gegeven of eiser in Slovenië, gelet op deze nieuwe bepalingen, recht heeft op een effectief rechtsmiddel. Volgens verweerder zijn de nieuwe bepalingen over het ontslag van vluchtelingenadviseurs nog niet toegepast volgens het AIDA-rapport van juli 2025. [26] Hoewel dit laatste inderdaad in dat AIDA-rapport staat beschreven, vormen deze nieuwe bepalingen volgens de rechtbank wel een bedreiging voor onafhankelijke en vertrouwelijke rechtsbijstand. Deze brengen vluchtelingenadviseurs in een onmogelijke positie: ofwel zij schenden hun beroepsgeheim, ofwel zij verliezen hun werk. Dit ondermijnt een effectief rechtsmiddel voor asielzoekers.
9.2.
De rechtbank moet verder toetsen of er sprake is van een
reëelrisico op een schending van artikel 4 van het Handvest
.Vastgesteld wordt dat, anders dan het standpunt van verweerder, de rechtbank niet eenduidig aan de hand van het AIDA-rapport van juli 2025 kan vaststellen of de nieuwe bepalingen inmiddels worden toegepast. [27] Als deze nieuwe bepalingen worden toegepast is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een fundamenteel gebrek aan waarborgen in de asielprocedure in Slovenië. Daar komt bij dat verweerder op zitting weliswaar heeft betoogd dat eiser hierover kan klagen bij het EHRM [28] , maar uit het AIDA-rapport van juli 2025 juist volgt dat eiser geen vergoeding krijgt van rechtsbijstand voor vertegenwoordiging bij het EHRM. [29]
9.3.
Gezien de onduidelijkheid in het AIDA-rapport van juli 2025 op dit punt is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook nader onderzoek moet doen naar de vraag of de nieuwe bepalingen inzake de “International Protection Act” in Slovenië over de nieuwe gronden voor ontslag van de vluchtelingenadviseurs inmiddels in de praktijk worden toegepast.
10. De rechtbank overweegt met betrekking tot de toegang tot gratis rechtsbijstand het volgende. Hoewel uit het AIDA-rapport juli 2025 blijkt dat het moeilijk is om gratis rechtsbijstand te krijgen [30] , betekent dit niet dat het in zijn geheel onmogelijk is om toegang daartoe te krijgen. Eiser heeft dit verder niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onvoldoende toegang zal hebben tot gratis rechtsbijstand.
Slotsom
11. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder zich zonder nader onderzoek naar de situatie in Slovenië zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Slovenië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en eiser als Dublinclaimant geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest bij terugkeer naar dat land. Verweerder heeft ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan en het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt en het beroep is om die reden al gegrond. De overige gronden van beroep behoeven daarom geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank verklaart het beroep gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat er nader onderzoek nodig is om de gebreken te herstellen. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. [31] De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
13. Omdat er uitspraak is gedaan op het beroep, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer NL25.38678:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
in de zaak geregistreerd onder nummer NL25.38679:
- wijst het verzoek af.
in beide zaken:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Q.M.J.A. Crul, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Waal, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening).
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.
4.Asylum Information Database,
5.Asylum Information Database,
6.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
8.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
9.Verdrag ter bescherming van vluchtelingen.
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
11.Zie het Jawo-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
12.AIDA-rapport juli 2025, pagina 88.
13.AIDA-rapport mei 2024, pagina 87.
14.AIDA-rapport juli 2025, pagina 88.
15.AIDA-rapport juli 2025, pagina 27.
16.Zoals eerder overwogen in: ECLI:NL:RBDHA:2025:12453.
17.AIDA-rapport juli 2025, pagina 53.
18.AIDA-rapport juli 2025, pagina 80.
19.AIDA-rapport juli 2025, pagina 53.
20.Eveneens eerder gevraagd op zitting aan verweerder, zie ook ECLI:NL:RBDHA:2025:12453.
21.AIDA-rapport mei 2024, pagina 53.
22.Volgens artikel 6, eerste lid, van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU) vindt de registratie plaats binnen drie werkdagen nadat het verzoek is gedaan.
23.Volgens artikel 17, eerste lid, van de Opvangrichtlijn (Richtlijn 2013/33/EU) zorgt een lidstaat ervoor dat voor verzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn wanneer zij hun verzoek om internationale bescherming indienen.
24.AIDA-rapport juli 2025, pagina 43.
25.AIDA-rapport juli 2025, pagina 43.
26.AIDA-rapport juli 2025, pagina 43.
27.Zie hierover ook de uitspraak van het Constitutioneel Hof van Slovenië, van 19 juni 2025, No. U-I-52/22.
28.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
29.AIDA-rapport juli 2025, pagina 44.
30.AIDA-rapport juli 2025, pagina 13.
31.De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.