Overwegingen
1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 27 september 2020 heeft verweerder een terugkeerbesluit vastgesteld en een inreisverbod met een duur van twee jaar uitgevaardigd. In dit terugkeerbesluit is geen land van terugkeer vermeld. De rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 12 oktober 2020 het beroep gericht tegen dit terugkeerbesluit en inreisverbod ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBGEL:2020:5366, niet gepubliceerd). 2. Op 20 augustus 2021 hebben de Tunesische autoriteiten bevestigd dat eiser de Tunesische nationaliteit heeft en onder een andere naam en geboortedatum is geregistreerd dan eiser heeft opgegeven.
3. Eiser heeft in het gehoor dat heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2025, voordat het aanvullend terugkeerbesluit en de maatregel zijn opgelegd, verklaard reeds 30 jaar in Nederland te zijn, afwisselend in Frankrijk en Nederland te werken en te verblijven maar de Unie tussentijds niet te hebben verlaten. Eiser is in deze 30 jaar niet in het bezit van een verblijfsvergunning geweest. Eiser heeft verklaard een Nederlandse vriendin en een dochter van acht jaar te hebben, maar niet vaak bij hen te verblijven en zijn dochter ook niet te hebben erkend maar wel af en toe geld aan zijn vriendin en dochter te geven. Eiser heeft ook verklaard dat een broer van hem in Frankrijk woont en dat als hij niet in bewaring wordt gesteld, hij naar zijn broer zal kunnen gaan. Eiser heeft aangegeven geen medische problemen te hebben.
In het aanvullend terugkeerbesluit is vermeld dat “in aanvulling op het terugkeerbesluit van 28 september 2020 (de rechtbank: dit moet zijn 27 september 2020) de terugkeer inspanningen van de Nederlandse overheid zich zullen richten op
-het door de vreemdeling opgegeven land ten aanzien waarvan concrete aanwijzingen bestaan dat deze er mogelijk uit afkomstig is, namelijk Tunesië
-het land/de landen waar diens toelating mogelijk is gewaarborgd, namelijk Marokko, Algerije”.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit vier zogenoemde zware gronden en drie zogenoemde lichte gronden opgevoerd om dit te motiveren.
5. Eiser vindt dat het terugkeerbesluit uit 2020 geen rechtsgeldig terugkeerbesluit is omdat er geen land van terugkeer is vermeld. Eiser vindt verder dat het aanvullend terugkeerbesluit niet rechtsgeldig is omdat de vermelde persoonsgegevens niet overeenkomen met de gegevens die de Tunesische autoriteiten hebben geregistreerd en hebben medegedeeld bij de nationaliteitsbevestiging. Reeds hierom is de bewaringsmaatregel niet rechtmatig opgelegd, aldus eiser. Eiser stelt dat bovendien de artikel 5 van richtlijn 2008/115-motivering in het terugkeerbesluit had moeten worden vermeld omdat dit volgt uit het arrest Adrar en overigens verzetten het belang van het kind en het familie- en gezinsleven zich tegen de uitvoering van het terugkeerbesluit. Ten aanzien van de maatregel stelt eiser zich voorts op het standpunt dat had moeten worden volstaan met het opleggen van een lichter middel zodat eiser contact kon houden met zijn kind.
6. De rechtbank zal beide beroepen ongegrond verklaren en motiveert dit als volgt.
7. Het terugkeerbesluit dat op 5 oktober 2025 is vastgesteld kan als grondslag dienen voor de bewaringsmaatregel. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat de persoonsgegevens in het terugkeerbesluit worden voorafgegaan door de zinsnede ‘de zich noemende’. Het is dus duidelijk dat die vermelde persoonsgegevens niet zonder meer zijn vastgesteld op grond van authentieke identiteitsdocumenten, maar een weergave zijn van de door eiser verstrekte gegevens waarmee eiser thans bij verweerder is geregistreerd. Er kan ook geen sprake zijn van een misverstand. Eiser is op 5 oktober 2025 gehoord over een mogelijk aanvullend op te leggen terugkeerbesluit en ditzelfde terugkeerbesluit is ook aan hem uitgereikt. Het terugkeerbesluit dat in de onderhavige procedure ter toetsing voorligt heeft betrekking op eiser. Dit wordt ook bevestigd doordat eiser beroep instelt tegen dit terugkeerbesluit. Het is immers niet goed voorstelbaar dat eiser beroep instelt tegen een besluit dat geen rechtsgevolgen voor hem in het leven roept. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
8. De beroepsgrond van eiser dat uit het arrest Adrar volgt dat in een terugkeerbesluit moet zijn gemotiveerd dat artikel 5 van richtlijn 2008/115 zich niet tegen de vaststelling van het terugkeerbesluit verzet, slaagt niet. De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat de verklaring voor recht in het arrest Adrar (arrest van het Hof van 4 september 2025 in de zaak Adrar, GB tegen de Minister van Asiel en Migratie, C-313/25 PPU, ECLI:EU:C:2025:647) -uitsluitend- ziet op de omvang van de verplichtingen van de bewaringsrechter om te controleren of het eerder vastgestelde terugkeerbesluit dat ten grondslag ligt aan de maatregel die ter fine van verwijdering is opgelegd, kan worden uitgevoerd. De bewaringsrechter moet daartoe, zo nodig ambtshalve, nagaan of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en/of het beginsel van non-refoulement in de weg staan aan de verwijdering. Indien dat het geval is, bestaat er immers geen zicht op uitzetting en is de maatregel die met dat doel is opgelegd onrechtmatig. De rechtbank verwijst in dit verband naar de einduitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 september 2025 in de verwijzingsprocedure die tot het arrest Adrar heeft geleid (ECLI:NL:RBDHA:2025:16727). De prejudiciële vragen die tot het arrest Adrar hebben geleid, zien niet op het opleggen van terugkeerbesluiten en de motiveringsvereisten die daarvoor gelden. Het Hof heeft wel gewezen op haar vaste rechtspraak en heeft herhaald dat -kort gezegd- alle autoriteiten gedurende de gehele periode van tenuitvoerlegging van richtlijn 2008/115 rekening moeten houden met de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement moeten eerbiedigen. Deze verplichtingen die uit richtlijn 2008/115 volgen worden dus niet voor het eerst in het arrest Adrar benoemd. 9. In het op 5 oktober 2025 vastgestelde terugkeerbesluit is niet kenbaar ingegaan op de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement. De rechtbank stelt evenwel vast dat deze belangen en dit beginsel wel aan de orde zijn gekomen in het gehoor op grond waarvan het terugkeerbesluit is vastgesteld en op grond waarvan de maatregel is opgelegd. Eiser heeft dus zijn belangen naar voren kunnen brengen en zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen.
10. De enkele omstandigheid dat in een terugkeerbesluit niet is vermeld dat de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement niet in de weg staan aan het vaststellen van een terugkeerbesluit, betekent niet zonder meer dat een dergelijk terugkeerbesluit niet aan een bewaringsmaatregel ten grondslag kan worden gelegd. De essentie van het vaststellen van een terugkeerbesluit is de vaststelling van illegaal verblijf. In artikel 3, lid 4, van richtlijn 2008/115 is een terugkeerbesluit gedefinieerd als ‘de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld’. Uit de Hofjurisprudentie volgt dat een land van terugkeer moet worden benoemd in het terugkeerbesluit omdat de derdelander moet weten naar welk land, indien hij niet vrijwillig voldoet aan zijn terugkeerverplichting, de autoriteiten hem zullen verwijderen en hij ten aanzien van dat derde land zijn verdedigingsrechten kan uitoefenen. Het op 5 oktober 2025 vastgestelde terugkeerbesluit behelst de vaststelling van illegaal verblijf en tevens is Tunesië als land van terugkeer benoemd. In het gehoor op grond waarvan het terugkeerbesluit is vastgesteld en op grond waarvan de maatregel is opgelegd, is aan eiser medegedeeld dat de Tunesische autoriteiten zijn Tunesische nationaliteit hebben bevestigd. De rechtbank stelt vast dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser illegaal in Nederland verblijft en dat verweerder Tunesië terecht als land van herkomst en dus als land van terugkeer heeft benoemd. Eiser heeft zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen en het terugkeerbesluit is rechtmatig en kan dienen als grondslag voor de maatregel die is opgelegd om de terugkeer naar Tunesië voor te bereiden en/of de verwijderingsprocedure uit te oefenen.
11. Verweerder heeft in het verweerschrift het terugkeerbesluit van een nadere motivering voorzien door in te gaan op de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement. De rechtbank overweegt dat dit dus niet noodzakelijk is om het terugkeerbesluit rechtmatig te achten. Indien verweerder het terugkeerbesluit aanvullend wil motiveren, is het overigens raadzaam om dit in een aanvullend terugkeerbesluit te doen. Het in deze procedure overgelegde verweerschrift ‘gaat verloren’ als deze procedure wordt afgerond terwijl (aanvullende) terugkeerbesluiten worden uitgereikt en geregistreerd en bij het vaststellen van een aanvullend terugkeerbesluit ook duidelijk is dat de vreemdeling is gehoord. Deze motivering in het verweerschrift stelt de rechtbank wel in staat om ter zitting te controleren of in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement in de weg staan aan de uitvoering van het terugkeerbesluit. De rechtbank is op grond van artikel 5 van richtlijn 2008/115 verplicht om bij de rechtmatigheidsbeoordeling van een terugkeerbesluit en bij de rechtmatigheidsbeoordeling van een bewaringsmaatregel, welke rechterlijke controles fases in de terugkeerprocedure zijn, rekening te houden met de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen. Om aan deze verplichting te voldoen dient de rechtbank -zo nodig ambtshalve- na te gaan of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement in de weg staan aan de oplegging van een terugkeerbesluit en aan de uitvoering van een eerder vastgesteld terugkeerbesluit. Indien de rechtbank ter zitting niet over voldoende gegevens beschikt en die ter zitting niet kan vergaren, bestaat de kans dat de rechtbank verweerder zal opdragen om de vreemdeling aanvullend te horen en/of een terugkeerbesluit aanvullend te motiveren.
12. Verweerder heeft zich in het briefverweer op het standpunt gesteld dat het op 5 oktober 2025 vastgestelde terugkeerbesluit een motiveringsgebrek bevat omdat er niet kenbaar is ingegaan op de door eiser in het gehoor aangedragen belangen zoals bedoeld in richtlijn 2008/115 en niet is gemotiveerd waarom het beginsel van non-refoulement niet in de weg staat aan het vaststellen van een terugkeerbesluit. De rechtbank overweegt gelet op het bovenstaande dat geen sprake is van een motiveringsgebrek. Verweerder heeft gewezen op de verklaringen van eiser in antwoord op de vragen of hij problemen vreest bij terugkeer naar Tunesië en of hij gaat meewerken aan terugkeer naar Tunesië. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor problemen omdat hij geen ouders meer heeft en dat hij niemand heeft in Tunesië omdat hij uit Algerije komt en dus niet weet waar hij heen moet gaan. Verweerder heeft in het verweerschrift verder benoemd dat de stelling van eiser dat hij een Nederlandse dochter van acht jaar en zorgtaken heeft op geen enkele wijze is onderbouwd. Verweerder heeft er ook op gewezen dat deze verklaringen in strijd zijn met de verklaringen die eiser heeft afgelegd ten tijde van zijn inbewaringstelling in 2020. Destijds heeft eiser verklaard twee zonen te hebben van 3 en 14 jaar bij twee vrouwen, maar hierover niets te willen verklaren om die vrouwen niet in de problemen te brengen. Verweerder heeft subsidiair aangedragen dat de band die eiser thans met zijn gestelde dochter zou hebben niet in de weg staat aan de verwijdering van eiser naar Tunesië omdat eiser grotendeels in Frankrijk verblijft, zijn kind niet heeft erkend en nooit een verblijfsvergunning heeft aangevraagd in verband met zijn kind. In het verweerschrift is ook benoemd dat de gestelde relatie op geen enkele wijze nader is onderbouwd en dat eiser expliciet heeft geweigerd om informatie te verschaffen over deze gestelde partner. Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de gestelde relatie niet aan de weg staat aan de verwijdering van eiser omdat hij onder meer heeft verklaard dat grotendeels in Frankrijk verblijft. Omdat eiser ook geen medische problemen heeft, staan de in de artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement niet aan de verwijdering in de weg.
13. Eiser is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de nadere motivering van het terugkeerbesluit. Eiser heeft niet betwist dat hij niet heeft onderbouwd dat hij een relatie met een Nederlandse vrouw heeft en heeft niet betwist dat hij niet heeft onderbouwd dat hij een dochter heeft. Op vragen van de rechtbank hoe het zit met de verklaringen die hij in 2020 heeft afgelegd dat hij twee zonen van twee verschillende vrouwen heeft, heeft eiser aangegeven dat hij geen zonen heeft en dat ‘de taal destijds niet goed was’. Eiser heeft verder verklaard dat hij en zijn vriendin voornemens zijn om te gaan huwen en dat hij thans zijn verblijf in Nederland wil regulariseren. Eiser ziet er tegen op om eerst naar zijn land van herkomst te gaan om vervolgens om wedertoelating en een verblijfsvergunning te kunnen verzoeken.
14. De rechtbank overweegt dat voor zover het gaat om de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen, het eerder op 27 september 2020 vastgestelde terugkeerbesluit het vertrekpunt is bij de beoordeling of deze belangen in de weg staan aan de oplegging van het aanvullende terugkeerbesluit. De stelling van eiser dat het eerdere terugkeerbesluit niet rechtsgeldig is omdat er geen land van terugkeer is vermeld, slaagt niet. In dit terugkeerbesluit is vermeld dat eiser is geboren in Algerije en de Algerijnse nationaliteit heeft. In het gehoor voorafgaand aan de vaststelling van dit terugkeerbesluit heeft eiser dit ook zo verklaard. Er heeft destijds dus geen misverstand kunnen bestaan dat Algerije het land is geweest waar de terugkeerverplichting betrekking op had.
15. Het beginsel van non-refoulement dient te allen tijde volledig en actueel te worden beoordeeld, ongeacht wat de vreemdeling eerder heeft aangevoerd of eerder heeft kunnen aanvoeren. De vrees voor refoulement houdt verband met het land waar de terugkeerverplichting op ziet. De in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen bestaan uit het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand van de derdelander. Deze belangen zien op de gevolgen van het vertrek uit Nederland en niet zozeer op het specifieke land van terugkeer en hebben betrekking op een hoedanigheid die is verbonden met de persoon van de betrokken derdelander. Indien een dergelijk belang in de weg staat aan de verwijdering door de autoriteiten naar het land van bestemming, zal dit niet zelden ook in de weg staan aan het voldoen aan de verplichting van de derdelander om naar enig ander derde land te vertrekken. Het refoulementbeginsel kan ook verband houden met de hoedanigheid van de persoon van de betrokken derdelander, maar hangt in ieder geval altijd samen met de situatie in het land van bestemming. Dit betekent niet zonder meer dat het refoulementrisico ook zal worden aangenomen ten aanzien van andere derde landen en het staat dan ook niet zonder meer in de weg aan vertrek naar andere derde landen. Waar de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen in de weg staan aan vrijwillig vertrek uit de lidstaat en terugkeer naar elk derde land, staat het refoulementbeginsel veeleer uitsluitend in de weg aan verwijdering naar het land van herkomst (of ander derde land dat als land van bestemming is aangemerkt). De rechtbank verwijst in dit verband naar de verwijzingsuitspraken van deze rechtbank van 12 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:3843, rechtsoverwegingen 32-33) en van 11 juli 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:12328, rechtsoverwegingen 31-32). 16. Indien een aanvullend terugkeerbesluit wordt vastgesteld omdat een ander derde land als land van terugkeer wordt benoemd, zal de vreemdeling opnieuw moeten worden gehoord om zijn belangen naar voren te kunnen brengen. De mogelijke vrees voor terugkeer naar dit derde land zal in deze nieuwe procedure voor de eerste keer worden aangedragen omdat de vrees om na terugkeer in een met artikel 3 EVRM-strijdige situatie te geraken verband houdt met dit nieuwe land van terugkeer. Voor zover het gaat om de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen, ligt het echter voor de hand dat deze belangen ook zijn aangedragen toen het eerdere terugkeerbesluit werd vastgesteld. Doorgaans zullen deze belangen zich namelijk ook verzetten tegen verwijdering naar een eerder benoemd land van terugkeer. Het staat de vreemdeling weliswaar vrij om zich te beroepen op een wijziging van omstandigheden die zich hebben voorgedaan of die zijn gebleken na de vaststelling van het eerdere terugkeerbesluit, maar het is dan wel aan de vreemdeling om die omstandigheden aan te dragen en ook te onderbouwen. Het Hof heeft in het arrest Adrar ook ‘eraan herinnerd dat op de illegaal verblijvende derdelander een plicht tot loyale samenwerking rust die hem gebiedt om de bevoegde nationale autoriteit onverwijld in kennis te stellen van relevante ontwikkelingen in zijn familie- en gezinsleven’ (punt 83).
17. De rechtbank overweegt dat eiser, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, niet heeft onderbouwd dat hij een partner heeft in Nederland en niet heeft onderbouwd dat hij een Nederlands en in Nederland verblijvend kind heeft. Eiser heeft ervoor gekozen om geen nadere informatie te verschaffen over deze in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen. Het had voor de hand gelegen dat eiser deze belangen ook had aangedragen bij de vaststelling van het eerdere terugkeerbesluit. Verweerder heeft echter gewezen op de verklaringen die eiser destijds heeft afgelegd en verweerder heeft terecht benoemd dat de verklaringen die eiser nu aflegt daarmee in strijd zijn. Eiser heeft desgevraagd ter zitting gezegd dat sprake was van een ‘taalprobleem’. De rechtbank overweegt dat dit volstrekt ongeloofwaardig is. Verweerder heeft in 2020 meerdere verklaringen afgelegd waarin gedetailleerd is verklaard dat hij twee zonen van twee vrouwen heeft en wat hun namen en leeftijden zijn. Indien eiser thans een dochter van acht jaar oud zou hebben, bevreemdt het dat eiser daar vijf jaar geleden geen verklaringen over heeft afgelegd. Gelet op deze tegenstrijdige verklaringen en de omstandigheid dat eiser dit eenvoudigweg ontkent en dat hij zijn actuele verklaringen op geen enkele wijze nader toelicht of onderbouwt, concludeert de rechtbank dat er geen belangen zoals genoemd in artikel 5 van richtlijn 2008/115 zijn die op 5 oktober 2025 aan de oplegging van het terugkeerbesluit in de weg hebben gestaan. Voor zover eiser heeft verklaard dat hij reeds 30 jaar in Nederland verblijft, constateert de rechtbank dat eiser ook op dit punt inconsistent heeft verklaard omdat hij nader heeft toegelicht dat hij ook in Frankrijk werkt en verblijft. Eiser heeft de duur van zijn (illegale) verblijf in Nederland niet onderbouwd en heeft ook niet gesteld dat zijn privéleven in de weg staat aan het opleggen van het terugkeerbesluit. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij voornemens is om zijn verblijf te regulariseren om een rol te blijven spelen in het leven van zijn vriendin en dochter en dat hij hoopt dat de rechtbank hem een tweede kans gunt. De rechtbank heeft eiser het beoordelingskader uitgelegd en toegelicht dat dit geen kwestie van wel of niet gunnen is, maar de vaststelling dat eiser geen verblijfsvergunning heeft in Nederland en de andere lidstaten en dat hij zich beter reeds nu bij verweerder kan vergewissen hoe hij na terugkeer toestemming om inreis en een verblijfsvergunning kan aanvragen vanuit zijn land van herkomst. Hierbij heeft overigens te gelden dat het op 27 september 2020 vastgestelde inreisverbod in werking treedt na het verlaten van het grondgebied van de Unie.
18. De rechtbank concludeert dan ook dat het op 5 oktober 2025 vastgestelde terugkeerbesluit voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement zich niet verzetten tegen het vaststellen van dit terugkeerbesluit waarin Tunesië als land van herkomst en land van terugkeer is benoemd. Eiser is in bewaring gesteld om de terugkeer naar Tunesië voor te bereiden en om de verwijdering uit te voeren. Het terugkeerbesluit dat op 5 oktober 2025 is vastgesteld, is de grondslag van de op diezelfde dag opgelegde bewaringsmaatregel. Dit betekent dat deze belangen en dit beginsel ook niet in de weg staan aan de uitvoering van het terugkeerbesluit. De rechtbank merkt hierbij wel op dat verweerder sinds de vaststelling van dit terugkeerbesluit geen inspanningen heeft verricht die zijn gericht op terugkeer vanuit bewaring naar Marokko en Algerije. Indien verweerder dit in een latere fase van de terugkeerprocedure alsnog wil doen, zal eiser eerst opnieuw gehoord moeten worden zodat hij in de gelegenheid zal worden gesteld om actuele belangen naar voren te brengen en zijn verdedigingsrechten uit te oefenen ten aanzien van die landen van terugkeer.
19. De beroepsgrond dat verweerder had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel zodat eiser bij zijn kind zou kunnen blijven, slaagt niet. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij een dochter heeft, heeft ervoor gekozen om hier verder geen verklaringen over af te leggen en heeft bovendien gevraagd om geen maatregel op te leggen omdat hij dan naar Frankrijk zou kunnen gaan. De oplegging van een lichter middel zal niet tot de terugkeer van eiser naar Tunesië leiden en de maatregel is niet onevenredig bezwarend. Verweerder heeft in het gehoor voldoende vragen gesteld om te onderzoeken of met een lichter middel moest worden volstaan en heeft in de maatregel van bewaring voldoende goed onderbouwd waarom een lichter middel niet is toegepast. De rechtbank heeft ambtshalve de overige rechtmatigheidsaspecten van de maatregel beoordeeld en stelt vast dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en rechtmatig heeft voortgeduurd tot aan de sluiting van het onderzoek.
20. Beide beroepen zijn ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
21. Beslist wordt als volgt.