ECLI:NL:RBDHA:2025:1900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL24.48595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 5 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eiser betoogt dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat hij in Kroatië is mishandeld en risico loopt op een behandeling die in strijd is met het verbod op foltering. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser concrete aanwijzingen kan geven dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië tekortschiet. Eiser heeft niet aangetoond dat dit het geval is.

Daarnaast betoogt eiser dat de minister zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling moet nemen, maar ook deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft voldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48595

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.J.T. de Kan),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat er ten opzichte van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser betoogt dat hij bij overdracht aan Kroatië, gelet op wat hij daar heeft meegemaakt, risico loopt om te worden onderworpen aan behandeling die in strijd is met het verbod van folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals opgenomen in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Eiser is in Kroatië mishandeld om hem te dwingen om vingerafdrukken af te staan en heeft geen opvang gekregen.
5.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun verdragsverplichtingen nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser met concrete aanwijzingen aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [2]
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2024 [3] mag de minister ten aanzien van Kroatië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit oordeel in meerdere uitspraken daarna bevestigd, meest recentelijk op
10 december 2024. [4] Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder ook tot dat oordeel gekomen. [5] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat van eiser mag worden verwacht dat hij in Kroatië klaagt over het onrechtmatige handelen door de autoriteiten. Dat geldt ook als eiser problemen ervaart bij het verkrijgen van (informatie over) opvangvoorzieningen.
Heeft de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser betoogt dat de minister zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling moet nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser voert in dit kader aan dat hij in Kroatië is mishandeld. De minister heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom deze mishandelingen geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening, aldus eiser.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Bij (toch) voorkomende problemen kan eiser zich wenden tot de (hogere) autoriteiten in Kroatië. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Kroatië eiser niet kunnen of willen helpen. Om die reden heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Zienswijze
7. Eiser verzoekt om zijn zienswijze in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. Omdat de minister in het bestreden besluit op de zienswijze in is gegaan en eiser in beroep niet verder onderbouwt waarom de reactie van de minister tekortschiet, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie het arrest het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:2018 (Jawo).
3.ABRvS, 9 oktober 2024 ECLI:NL:2024:4037.
4.ABRvS, 10 december 2024 ECLI:NL:2024:5144.
5.Rechtbank Den Haag (zp. Arnhem) 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.