ECLI:NL:RBDHA:2025:19021
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een koptische christen uit Egypte wegens gebrek aan nieuwe feiten en gegronde vrees voor vervolging
Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een koptische christen uit Egypte, door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 4 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd op 14 juli 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 13 augustus 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser heeft eerder een aanvraag ingediend die ook was afgewezen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn moeder is bedreigd door salafisten, maar de rechtbank oordeelt dat deze beweringen niet voldoende zijn onderbouwd. De minister heeft terecht gesteld dat de verklaring van de Egyptian Union of Human Rights Organisation niet objectief verifieerbaar is en dat de bedreigingen niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser niet in de negatieve aandacht staat van de Egyptische autoriteiten en dat de situatie voor koptische christenen in Egypte niet zodanig is dat voor elke koptische christen vervolging wordt aangenomen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de afwijzing van de asielaanvraag blijft in stand.