ECLI:NL:RBDHA:2025:19021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.31340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een koptische christen uit Egypte wegens gebrek aan nieuwe feiten en gegronde vrees voor vervolging

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een koptische christen uit Egypte, door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 4 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd op 14 juli 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 13 augustus 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser heeft eerder een aanvraag ingediend die ook was afgewezen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn moeder is bedreigd door salafisten, maar de rechtbank oordeelt dat deze beweringen niet voldoende zijn onderbouwd. De minister heeft terecht gesteld dat de verklaring van de Egyptian Union of Human Rights Organisation niet objectief verifieerbaar is en dat de bedreigingen niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser niet in de negatieve aandacht staat van de Egyptische autoriteiten en dat de situatie voor koptische christenen in Egypte niet zodanig is dat voor elke koptische christen vervolging wordt aangenomen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de afwijzing van de asielaanvraag blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.31340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Er is geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte gegronde vrees voor vervolging heeft. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 4 maart 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 juli 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 14 mei 2021 afgewezen, omdat eiser volgens de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging bij terugkeer naar Egypte. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat hij te vrezen heeft voor vervolging bij terugkeer naar Egypte. [2] Dat besluit staat in rechte vast. [3]
3.1.
Op 4 maart 2024 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt dat zijn moeder via de telefoon is bedreigd door extremistische salafisten omdat eiser een koptische christen is. Als onderbouwing heeft hij een verklaring van The Egyptian Union of Humand Rights Organisation (EUHRO) overgelegd. In het nu bestreden besluit wijst de minister die aanvraag af als kennelijk ongegrond, omdat wat eiser aanvoert over de telefonische bedreigingen van zijn moeder, niet leidt tot de conclusie dat hij bij terugkeer naar Egypte te vrezen heeft voor vervolging. De minister verwijst naar het hierboven genoemde besluit van 14 mei 2021 en geeft hiermee toepassing aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat zijn moeder telefonisch bedreigd is?
4. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn moeder is bedreigd en dat zij als gevolg daarvan aangifte zou hebben gedaan. Volgens de minister is weliswaar sprake van nieuwe elementen of bevindingen, maar zijn deze niet relevant voor de beoordeling van de aanvraag omdat op voorhand duidelijk is dat deze niet kunnen afdoen aan het eerder genomen besluit. Eiser heeft namelijk pas in de zienswijze een datum naar voren gebracht waarop deze aangifte plaatsgevonden zou hebben. Ook heeft eiser summiere verklaringen afgelegd over de inhoud van de telefoontjes. Verder is niet aannemelijk geworden dat de bedreiging zijn geuit door extremistische salafisten. Dat eisers advocaat hiermee veel ervaring heeft en samenwerkt met informanten maakt nog niet dat in dit geval de bedreigingen afkomstig zouden zijn van extremistische salafisten. Eisers toelichting is niet concreet genoeg. Hier komt nog bij dat in de vertaling van de nieuwe versie van de verklaring van de voorzitter van de EUHRO diens naam anders is gespeld dan in de oude versie van deze verklaring. Dit doet afbreuk aan de waarde die gehecht kan worden aan deze verklaringen en daarmee de inhoud daarvan. De minister stelt zich daarnaast op het standpunt dat de verklaring van de EUHRO niet objectief verifieerbaar is, omdat de verklaring is opgesteld op basis van eisers verklaringen. Ook de enkele verklaring van eiser dat de verklaring is opgesteld door een medewerker van de EUHRO die met eisers moeder is mee geweest om aangifte te doen, is onvoldoende voor de conclusie dat eisers moeder bedreigd zou zijn door extremistische salafisten. De minister stelt zich tot slot op het standpunt dat de reactie die eiser op facebook heeft geplaatst onder een post van een persoon die zich extreem negatief uitlaat over christenen in Egypte, is gedaan via een account dat niet naar eiser te herleiden is, omdat hij daar een andere naam gebruikt. Ook heeft eiser verklaard dat hij deze reactie verwijderd heeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn moeder vanwege deze post in 2020 pas eind 2023 twee keer telefonisch bedreigd zou zijn. Verder is er namelijk nooit meer wat gebeurd en eiser heeft zelf nooit persoonlijke bedreigingen ontvangen.
4.1.
Eiser betoogt dat zijn moeder is bedreigd door salafisten, die eiser eerder ten tijde van zijn verblijf in Egypte ook al hadden bedreigd.
Verder heeft eiser verklaard wanneer zijn moeder de telefonische bedreigingen heeft ontvangen en wat er tegen haar werd gezegd. Ook heeft hij verteld wanneer zijn moeder aangifte gedaan heeft. Eiser ziet gelet daarop niet in dat hij, zoals de minister hem tegenwerpt, summier zou hebben verklaard over deze bedreigingen. Naar aanleiding van de telefonische bedreigingen is een medewerker van EUHRO met eisers moeder mee gegaan naar het politiebureau voor aangifte. De aangifte is echter niet in behandeling genomen. De voorzitter van EUHRO heeft dit vastgelegd in een officiële verklaring die door eiser is overgelegd. In de nieuwste verklaring is de spelfout in het logo van de organisatie hersteld. Het verschil in spelling van de naam van de voorzitter komt door de vertaling uit het Arabisch naar het Nederlands. Deze voorzitter heeft geconcludeerd dat de bedreigingen geuit zijn door salafisten. Hij is ook betrouwbaar aangezien hij een mensenrechtenadvocaat is die samen werkt met informanten en/of contacten binnen bepaalde gemeenschappen die informatie verzamelen. Hij gebruikt deze informatie om rapporten te schrijven. De verklaring is opgesteld door een niet-gouvernementele mensenrechtenorganisatie waarvan de betrouwbaarheid eenvoudig te verifiëren is. Eiser betoogt dat hij met de verklaring van de EUHRO voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn moeder is bedreigd door extremistische salafisten.
Hier komt nog bij dat eiser lijst heeft overgelegd met salafisten die zich extreem negatief hebben uitgelaten over christenen in Egypte. Eén van hen is een persoon op wiens post eiser een reactie heeft gestuurd. Ondanks dat eiser op Facebook een andere achternaam gebruikt is zijn foto wel zichtbaar. Eisers voornaam in combinatie met zijn foto maakt dat dit account wel degelijk te herleiden is naar eiser zelf. Verder zijn de bedreigingen niet alleen vanwege de posts geuit maar ook door andere activiteiten van eiser in Egypte, zoals het uitdelen van christelijke flyers. Het feit dat er na de bedreiging in 2023 geen nieuwe bedreigingen meer zijn geuit, betekent niet dat eiser niet meer te vrezen heeft voor de salafisten.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn moeder telefonisch bedreigd is. De minister wijst er daarbij terecht op dat eisers verklaringen over de inhoud van de telefoontjes summier zijn. Ook is niet aannemelijk geworden dat de bedreigingen zijn geuit door extremistische salafisten. De minister betrekt hierbij terecht dat de omstandigheid dat eisers advocaat veel ervaring heeft met vergelijkbare situaties en samenwerkt met informanten nog niet maakt dat de bedreigingen in dit geval ook afkomstig zijn van extremistische salafisten. De minister stelt ook terecht dat de verklaring van de EUHRO niet objectief verifieerbaar is en dat hieraan niet de waarde gehecht kan worden die eiser er aan gehecht wenst te zien. Hierbij is van belang dat de bronnen die aan de verklaring ten grondslag liggen en op basis waarvan het onderzoek door de voorzitter van de EUHRO is verricht, niet openbaar gemaakt kunnen worden. Verder stelt de minister zich terecht op het standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat het account waarmee eiser in 2020 meerdere posts op Facebook heeft geplaatst, naar hem te herleiden is. Eiser heeft namelijk niet zijn eigen naam gebruikt en hij is moeilijk te herkennen op de foto. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat eisers moeder vanwege deze posts van 2020 in 2023 bedreigd zou zijn. Hierbij is ook van belang dat eiser zelf in de tussentijd geen persoonlijke bedreigingen heeft ontvangen. Ook na 2023 hebben eiser en zijn moeder geen bedreigingen meer ontvangen.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft?
5. Eiser betoogt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Egypte, omdat hij een koptische-orthodox christen is. Hij wijst op door hem overgelegde documenten en een video waaruit blijkt dat koptische christenen in de periode 2023-2024 werden vervolgd. Bovendien heeft eiser zijn religieuze en politieke mening ook geuit waardoor hij in de bijzondere negatieve aandacht is gekomen van de salafisten en de Egyptische autoriteiten. Hierbij is ook van belang dat eisers politieke mening geloofwaardig geacht is. Verder heeft eiser in 2011 deelgenomen aan een demonstratie en heeft hij in 2018 bij de kerk in zijn buurt verzen uit de bijbel uitgedeeld. Deelname aan de demonstratie in 2011 wordt door de huidige regering nog steeds gezien als oppositieactiviteit. Ook heeft eiser in en na 2020 een aantal berichten op Facebook geplaatst waarin hij kritiek uit op de autoriteiten. Hiervan heeft hij ook schermafbeeldingen overgelegd. Ook hier geldt dat eisers foto in combinatie met een gelijkende naam naar hem te herleiden is. Daarnaast wijst eiser op door hem overgelegde documenten waaruit blijkt dat Egyptische autoriteiten sociale media monitoren. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Egypte zijn mening niet kan uiten, omdat de kleinste vorm van kritiek op de islam of de regering kan leiden tot een levenslange gevangenisstraf zonder tussenkomst van een rechtbank.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat de situatie voor koptische christenen in Egypte niet zodanig is dat voor elke koptische christen vervolging wordt aangenomen. Eiser dient aannemelijk te maken dat hij persoonlijk in de negatieve aandacht staat van de Egyptische autoriteiten. Hij is hier niet in geslaagd. De minister betrekt hierbij terecht dat eiser zich in Egypte zeer marginaal heeft uitgesproken over politieke en religieuze kwesties. In het besluit op de de eerdere asielaanvraag van eiser is geconcludeerd dat hij na de demonstratie in 2011 nog in Nederland is geweest en toen geen reden zag om asiel aan te vragen. Daarnaast stelt de minister zich ten aanzien van de posts die eiser in 2020 geplaatst heeft, terecht op het standpunt dat eiser deze niet onder zijn eigen naam heeft gepost en dat eiser moeilijk te herkennen is op de foto. Het is daarom niet aannemelijk dat de accounts naar eiser te herleiden zijn.
5.1.1.
Verder blijkt uit landeninformatie dat de Egyptische autoriteiten sociale media monitoren, maar dit geldt alleen voor prominente social influencers die actief zijn op sociale media. Het gaat dan vooral om accounts met berichten die veel gelezen en breed gedeeld worden. [4] De minister stelt zich ook terecht op het standpunt dat uit de door eiser overgelegde lijst met activiteiten van de Egyptische inlichtingendienst niet blijkt dat alle sociale media accounts worden gemonitord. De minister wijst er hierbij terecht op dat dit informatie betreft van de Duitse autoriteiten van 2019 en 2020 met betrekking tot activiteiten op Duits grondgebied. Eiser heeft niet onderbouwd waarom deze informatie op hem van toepassing is. Ten aanzien van de schermafbeeldingen wijst de minister er terecht op dat hierop alleen posts te zien zijn uit 2020. De schermafbeeldingen met recentere posts zijn allemaal geplaatst na het voornemen in deze procedure. Tot slot heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser in Egypte en in Nederland tot 2020 zeer summiere activiteiten heeft ondernomen. De afgelopen vijf jaar heeft eiser helemaal geen activiteiten ondernomen. In het gehoor opvolgende aanvraag heeft hij verklaard dat hij bij terugkeer naar Egypte ook geen activiteiten zal ondernemen. Daarom is niet aannemelijk geworden dat eiser zich bij terugkeer naar Egypte wil uiten.
Artikel 8 van het EVRM
6. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hetgeen in de beroepsgronden is aangevoerd over artikel 8 van het EVRM een onderbouwing is van zijn asielrelaas. Dit hoeft niet te worden aangemerkt als aparte beroepsgrond. De rechtbank gaat daarom in deze uitspraak niet verder in op artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

7. Uit wat onder 4 en 5 is overwogen volgt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Rb. Den Haag (zp. Groningen) 15 november 2022, zaaknummer NL21.8949 (niet gepubliceerd).
3.ABRvS 6 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:439.
4.Algemeen Ambtsbericht Egypte, d.d. november 2021, p. 44-46.