ECLI:NL:RBDHA:2025:19048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/689529 / KG ZA 25-771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door Trading Affairs B.V. voor vernietigde inbeslaggenomen stoffen

In deze zaak vordert Trading Affairs B.V. (hierna: 'Trading Affairs') van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) een schadevergoeding van € 1.525.320,57, als gevolg van de vernietiging van stoffen die onder haar in beslag zijn genomen. De inbeslagname vond plaats in het kader van drie strafzaken, waarbij de stoffen op verschillende momenten zijn geconfisqueerd door het Openbaar Ministerie. Trading Affairs stelt dat de stoffen niet hadden mogen worden vernietigd en dat zij recht heeft op schadeloosstelling op basis van de gemiddelde verkoopprijs van de stoffen op het moment van inbeslagneming.

De rechtbank heeft op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan in kort geding. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van Trading Affairs niet in de voor toewijzing van een geldvordering in kort geding vereiste mate aannemelijk is geworden. De standpunten van partijen over de waarde van de inbeslaggenomen stoffen lopen sterk uiteen, waarbij Trading Affairs een waarde van ruim € 1.500.000,-- stelt, terwijl de Staat de waarde op nihil inschat. De rechtbank concludeert dat er in het kader van dit kort geding geen ruimte is voor nader onderzoek en bewijslevering, waardoor de vordering wordt afgewezen. Trading Affairs wordt veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die zijn begroot op € 11.473,--.

De uitspraak benadrukt de terughoudendheid die geboden is bij het toewijzen van geldvorderingen in kort geding en de noodzaak om het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk te maken. De rechtbank heeft geoordeeld dat Trading Affairs haar spoedeisend belang voldoende heeft onderbouwd, maar dat de vordering zelf niet aannemelijk is gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/689529 / KG ZA 25-771
Vonnis in kort geding van 27 augustus 2025
in de zaak van
TRADING AFFAIRS B.V.te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. K. Canatan te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN(MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Trading Affairs’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 5 augustus 2025, met producties 1 tot en met 16;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5;
- de door Trading Affairs overgelegde producties 17 tot en met 22.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 13 augustus 2025. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van partijen het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Deze maken deel uit van het dossier.
1.3.
De datum voor het wijzen van vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Trading Affairs heeft tot 1 juli 2025 een groothandel in Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) geëxploiteerd. NPS zijn zogenoemde ‘designer drugs’, die een opwekkende, kalmerende, verdovende of bewustzijnsveranderende werking kunnen hebben en die in sommige gevallen verslavend kunnen werken.
2.2.
Op 1 juli 2025 is de Wijzigingswet Opiumwet in werking getreden en is aan de Opiumwet een lijst van stoffen toegevoegd, met als doel om (samengevat) de productie van en de handel in NPS tegen te gaan.
2.3.
Het Openbaar Ministerie heeft voor zover in deze procedure van belang op drie momenten door Trading Affairs geïmporteerde NPS onder Trading Affairs in strafvorderlijk beslag genomen. Het verloop van die drie inbeslagnemingen wordt hierna per inbeslagneming beschreven: de zaak met parketnummer 1-993376-21 in 2.4. tot en met 2.8., de zaak met parketnummer 15-244441-22 in 2.9. tot en met 2.13. en de zaak met parketnummer 15-266955-23 in 2.14. tot en met 2.18. Deze drie zaken worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘de drie strafzaken’.
3-MMC (de zaak met parketnummer 1-993376-21)
2.4.
Op 15 september 2021 heeft de politie in [plaats] onder meer een partij van 344 kilogram 3-MMC, bestemd voor Trading Affairs, in beslag genomen met het oog op waarheidsvinding.
2.5.
Op 28 oktober 2021 is 3-MMC in de Opiumwet strafbaar gesteld.
2.6.
Het Openbaar Ministerie heeft op 2 november 2021 een machtiging tot vernietiging van de 3-MMC afgegeven. De politie heeft de goederen op 8 november 2021 vernietigd.
2.7.
De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Oost-Brabant, Team Strafrecht, heeft bij beslissing van 4 oktober 2022 verklaard dat de zaak met parketnummer 1-993379-21 is geëindigd.
2.8.
Op 17 maart 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant, Team Strafrecht, de vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer van de 3-MMC toegewezen omdat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De Hoge Raad heeft het door Trading Affairs tegen deze beslissing ingestelde beroep in cassatie bij beschikking van 24 juni 2025 gegrond verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Oost-Brabant om opnieuw te worden behandeld. De nieuwe behandeling heeft nog niet plaatsgevonden.
3-CMC en N-ethylbutylon (de zaak met parketnummer 15-244441-22)
2.9.
Op 20 april 2022 is in Hoofddorp 400 kg 3-CMC en 110 kg N-ethylbutylon onder Trading Affairs in beslag genomen.
2.10.
N-ethylbutylon en 3-CMC zijn op 12 september 2023 strafbaar gesteld in de Opiumwet.
2.11.
In een sepotbeslissing van 6 oktober 2023 heeft de officier van justitie onder meer het volgende aan Trading Affairs meegedeeld:
2.12.
Bij beslissing van 20 november 2023 heeft de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Noord-Holland, Team Strafrecht, de door de officier van justitie gevorderde onttrekking van de inbeslaggenomen stoffen aan het verkeer afgewezen. Het beklag van Trading Affairs tegen de inbeslagname van de stoffen is bij dezelfde beslissing ongegrond verklaard.
2.13.
Op 21 oktober 2024 heeft het Openbaar Ministerie een machtiging afgegeven om over te gaan tot vernietiging van de 3-CMC en N-ethylbutylon. De goederen zijn op 5 november 2024 vernietigd.
A-PiHP (de zaak met parketnummer 15-266955-23)
2.14.
Op 7 november 2023 heeft de politie in Zaandam 83,5 kilogram A-PiHP, zijnde een verdovend middel als bedoeld in artikel 18 van de Warenwet, in beslag genomen ten behoeve van onttrekking aan het verkeer.
2.15.
A-PiHP is op 16 april 2024 in de Opiumwet strafbaar gesteld.
2.16.
De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Noord-Holland, Team Strafrecht, heeft in een beslissing van 3 september 2024 verklaard dat de zaak is geëindigd.
2.17.
Het Openbaar Ministerie heeft op 18 oktober 2024 een machtiging tot vernietiging van de partij A-PiHP afgegeven. Deze vernietiging heeft op 5 november 2024 plaatsgevonden.
2.18.
De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Noord-Holland, Team Strafrecht, heeft de door de officier van justitie gevorderde onttrekking van de inbeslaggenomen stof aan het verkeer bij beslissing van 15 oktober 2024 afgewezen. Daarbij is het beklag van Trading Affairs tegen de inbeslagname van de stof ongegrond verklaard.
2.19.
Bij brief van 11 juli 2025 heeft de advocaat van Trading Affairs aan het College van procureurs-generaal meegedeeld dat de onder Trading Affairs in beslag genomen stoffen niet hadden mogen worden onttrokken aan het verkeer, zodat een last tot teruggave van de stoffen aan Trading Affairs had moeten volgen. Omdat dat door de vernietiging van die stoffen niet meer mogelijk is, heeft de advocaat van Trading Affairs in die brief namens Trading Affairs op grond van het bepaalde in artikel 119 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aanspraak gemaakt op betaling van de prijs die de stoffen redelijkerwijs zouden hebben opgebracht. Het College van procureurs-generaal is niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
Trading Affairs vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te veroordelen tot betaling van € 1.525.320,57, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, al dan niet bij wijze van voorschot, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
Daartoe stelt Trading Affairs – samengevat – het volgende. De drie strafzaken tegen Trading Affairs zijn alle geseponeerd, dan wel voor geëindigd verklaard, en de inbeslaggenomen stoffen zijn vernietigd. Verder zijn de door het Openbaar Ministerie ingestelde vorderingen tot onttrekking aan het verkeer met betrekking tot N-ethylbutylon, 3-CMC en A-PhIP afgewezen en is het waarschijnlijk dat hetzelfde gebeurt met betrekking tot 3-MMC. Dit betekent dat sprake is van inbeslaggenomen goederen, die niet hadden mogen worden onttrokken aan het verkeer, zodat op grond van artikel 116 lid 1 Sv een last tot teruggave als bedoeld in artikel 119 lid 1 Sv had moeten volgen. Nu de stoffen inmiddels zijn vernietigd en aan een last tot teruggave niet meer kan worden voldaan, moet Trading Affairs schadeloos worden gesteld en moet de bewaarder op grond van het bepaalde in artikel 119 lid 2 Sv overgaan tot uitbetaling van de prijs die de stoffen redelijkerwijs zouden hebben opgebracht. Uitgaande van de gemiddelde verkoopprijs van de betreffende stoffen in de periode 2021-2024, zoals die in de administratie van Trading Affairs is vastgelegd, bedraagt de verkoopwaarde van de inbeslaggenomen stoffen op het moment van inbeslagneming € 1.525.320,57. De Staat is gehouden dit bedrag aan Trading Affairs te vergoeden, maar weigert daartoe over te gaan.
3.3.
De conclusie van de Staat sterkt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Trading Affairs in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het verweer van de Staat zal hierna, voor zover nodig, worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Trading Affairs vordert de Staat te veroordelen tot vergoeding van de verkoopwaarde van de onder Trading Affairs inbeslaggenomen en inmiddels vernietigde stoffen, gebaseerd op de gemiddelde verkoopprijs van die stoffen.
4.2.
Bij het toewijzen van geldvorderingen in kort geding is terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
4.3.
De Staat heeft allereerst betwist dat Trading Affairs een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van het gevorderde. Trading Affairs heeft haar spoedeisend belang gemotiveerd door te stellen dat zij geen inkomsten meer heeft uit de handel in NPS, terwijl haar kosten doorlopen, zodat zij op korte termijn in betalingsonmacht komt te verkeren. Verder heeft Trading Affairs gesteld dat zij een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 112.489,-- moet voldoen, waarvoor zij nog geen uitstel van betaling heeft gekregen, en dat zij kortlopende schulden ter hoogte van meer dan € 1.200.000,-- heeft. Hiermee heeft Trading Affairs haar spoedeisend belang voldoende onderbouwd, zodat aan het verweer van de Staat voorbij wordt gegaan.
4.4.
Verder heeft de Staat aangevoerd dat Trading Affairs heeft nagelaten om haar op artikel 119 lid 2 Sv gebaseerde vordering voldoende aannemelijk te maken.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een strafvorderlijk beslag op grond van artikel 116 lid 1 Sv wordt beëindigd als het belang van de strafvordering niet (meer) aanwezig is, waarna het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggeven aan degene onder wie het in beslag is genomen. In artikel 119 lid 2 Sv is het volgende bepaald:
“Indien de bewaarder niet aan de last tot teruggave kan voldoen, omdat de bewaring van het voorwerp overeenkomstig de machtiging, bedoeld in artikel 117, tweede lid, dan wel op de wijze voorzien in artikel 118, derde lid, is beëindigd, gaat de bewaarder over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht.”.
4.6.
Geen van de drie strafzaken heeft uiteindelijk geleid tot een last tot teruggave van de inbeslaggenomen stoffen, waardoor de vraag rijst of toepassing van artikel 119 lid 2 Sv wel aan de orde kan zijn. In deze regeling gaat het namelijk om de situatie dat niet kan worden voldaan aan een gegeven last tot teruggave. Trading Affairs heeft in dit verband gewezen op een Conclusie van het Parket bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2015:2458), waarin is vermeld dat de omstandigheid dat over het uitblijven van een last tot teruggave niet meer kan worden geklaagd, niets afdoet aan de plicht van de officier van justitie om de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen te gelasten als het belang van de strafvordering zich daartegen niet langer verzet. In de Conclusie wordt beschreven dat het aan de officier van justitie is om teruggave te gelasten als hij besluit om de onderliggende strafzaak te seponeren en dat er geen reden is om daarover anders te oordelen als de voorwerpen inmiddels zijn vernietigd. Die benadering is overtuigend en dat betekent in dit geval dat het ontbreken van het strafvorderlijk belang bij de handhaving van de onder Trading Affairs gelegde beslagen op de NPS tot een last tot teruggave had moeten leiden en dat zij om die reden in beginsel (naar analogie) een beroep kan doen op het bepaalde in artikel 119 lid 2 Sv.
4.7.
Trading Affairs heeft onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5863) betoogd dat de prijs die de inmiddels vernietigde stoffen bij verkoop redelijkerwijs zouden hebben opgebracht moet worden geschat overeenkomstig het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen en zij heeft daarbij gesteld dat de Staat de marktwaarde van de stoffen aan Trading Affairs moet vergoeden. Volgens Trading Affairs gaat het daarbij om de marktwaarde op het moment waarop de stoffen in beslag werden genomen. In dit verband heeft Trading Affairs verder gesteld dat de Staat voor de schatting van de waarde een deskundige had moeten inschakelen en dat de getaxeerde waarde en het oordeel van de deskundige in een rapport aan de officier van justitie hadden moeten worden meegedeeld.
4.8.
Hiertegenover heeft de Staat aangevoerd dat het bij de toepassing van artikel 119 lid 2 Sv gaat om de prijs die het inbeslaggenomen en inmiddels vernietigde voorwerp bij verkoop door de bewaarder, in dit geval de Staat (het Openbaar Ministerie), zou hebben opgebracht en niet om de verkoopopbrengst die Trading Affairs zelf had kunnen realiseren. Daarbij heeft de Staat onder verwijzing naar rechtspraak toegelicht dat het niet om de waarde in het economisch verkeer gaat. De Staat heeft betwist dat moet worden uitgegaan van de waarde op het moment van inbeslagneming. De Staat heeft verder betoogd dat de prijs die de inbeslaggenomen NPS bij verkoop redelijkerwijs zouden hebben opgebracht, nihil is. In dit verband heeft de Staat toegelicht dat de stoffen op het moment dat de Staat redelijkerwijs tot verkoop had kunnen overgaan al strafbaar waren gesteld en dat de Staat de stoffen hoe dan ook niet had kunnen of mogen verkopen, omdat hij niet kan instaan voor de veiligheid van die stoffen, onder meer vanwege onduidelijkheid over de exacte (chemische) samenstelling. Verder heeft de Staat erop gewezen dat hij ook feitelijk niet in staat is geweest om de stoffen te verkopen in verband met de relatief korte periode tussen de inbeslagneming en de strafbaarstelling van die stoffen. Toen duidelijk werd dat de onder Trading Affairs in beslag genomen NPS niet konden worden onttrokken aan het verkeer, waren deze al onder de werking van de Opiumwet gebracht, aldus de Staat, zodat de stoffen niet meer aan Trading Affairs konden worden teruggegeven, maar ook niet meer konden worden verkocht.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de standpunten van partijen ten aanzien van de peildatum en de methode voor het bepalen van de prijs die de inbeslaggenomen stoffen bij verkoop door de Staat redelijkerwijs zouden hebben opgebracht sterk uiteenlopen. Trading Affairs heeft gesteld dat die waarde ruim € 1.500.000,-- bedraagt, terwijl de Staat ervan uit gaat dat die waarde nihil is. In het kader van dit kort geding is geen ruimte voor nader onderzoek en bewijslevering, en kan niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld wie van partijen het gelijk aan zijn of haar zijde heeft. Bij die stand van zaken is de door Trading Affairs gestelde aanspraak op schadeloosstelling niet in de voor toewijzing van een geldvordering in kort geding vereiste mate aannemelijk geworden.
4.10.
Gelet op het hiervoor gegeven oordeel kan in het midden blijven of, zoals de Staat heeft aangevoerd, sprake zou zijn van een restitutierisico bij toekenning van een schadevergoeding aan Trading Affairs.
4.11.
De slotsom van het voorgaande is dat het gevorderde wordt afgewezen.
4.12.
Trading Affairs is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
10.188,--
- salaris advocaat
1.107,--
- nakosten
€ 178,--
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.473,--
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Trading Affairs in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 11.473,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Trading Affairs niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Trading Affairs € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Trading Affairs in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.
mvt