ECLI:NL:RBDHA:2025:19083
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsdocument EU/EER en feitelijke uitzetting
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Marokkaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de minister van Asiel en Migratie op 21 juli 2025 was afgewezen. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en diende op 8 oktober 2025 een verzoek in om de voorgenomen feitelijke uitzetting naar Casablanca, Marokko, te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De voorzieningenrechter oordeelde dat een ouder van een nog niet geboren kind geen verblijfsrecht kan ontlenen aan dit artikel, omdat een ongeboren kind zich niet zelfstandig kan verplaatsen of verblijven. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.