ECLI:NL:RBDHA:2025:19098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
SGR 22/2524 en 22/2578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake omgevingsvergunning voor verbouwing tot kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang met betrekking tot parkeerbehoefte en verkeersveiligheid

Op 25 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 22/2524 en SGR 22/2578, waarin eisers I en II beroep aantekenden tegen de verleende omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor de verbouwing van woningen tot een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 27 juni 2024 geconstateerd dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid en niet berustte op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken te herstellen, maar in het herstelbesluit van 18 december 2024 zijn de geconstateerde gebreken niet volledig hersteld. De rechtbank oordeelt dat er geen rekening is gehouden met het verlies van parkeerplekken in de bestaande situatie door het bouwplan. De beroepen van eisers zijn gegrond verklaard, en zowel het herstelbesluit als het oorspronkelijke besluit zijn vernietigd. Verweerder moet binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens zijn de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/2524 en 22/2578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2025 in de zaak tussen

[Eisers I sub 1] en [Eisers I sub 2] , uit [woonplaats] , eisers I (SGR 22/2524)

(gemachtigde: mr. R.M. Rensing en mr. H. Kremers),
[Eisers II sub 1] en [Eisers II sub 2], uit [woonplaats] , eisers II (SGR 22/2578)
(gemachtigde: mr. W. Koster),
tezamen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. S.M.W. Verouden).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[vergunninghoudster] B.V.te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. H.C. Lagrouw).

Procesverloop

1. In deze einduitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van woningen tot een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang in het pand aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] . Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 4 maart 2022 (het bestreden besluit) verleend.
1.1.
In de tussenuitspraak van 27 juni 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.2.
In de tweede tussenuitspraak van 12 september 2024 heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd tot achttien weken na verzending van de eerste tussenuitspraak.
1.3.
In de derde tussenuitspraak van 30 oktober 2024 heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd tot zesentwintig weken na verzending van de eerste tussenuitspraak.
1.4.
Verweerder heeft op 18 december 2024 een herstelbesluit genomen. Met het herstelbesluit heeft verweerder de omgevingsvergunning opnieuw verleend.
1.5.
Eisers hebben hun zienswijze over het herstelbesluit naar voren gebracht. Vergunninghoudster heeft nadere stukken ingediend.
1.6.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2025. Eisers I zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. H. Kremers. Namens eisers II is [Eisers II sub 1] verschenen, via videoverbinding bijgestaan door hun gemachtigde W. Koster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Zo heeft verweerder niet gemotiveerd waarom is getoetst aan de Nota Parkeernormen 2020 in plaats van de Nota Parkeernormen 2016 en heeft verweerder ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom de parkeervakken op eigen terrein voldoende groot zijn om doelmatig te kunnen gebruiken. De beoordeling van de vakafdeling is niet kenbaar gemaakt in het bestreden besluit of de daaraan ten grondslag liggende stukken. Daardoor is niet duidelijk of het ontwerp van de parkeervakken, in combinatie met het ontwerp van de rijbaan, voldoet aan het bepaalde in NEN 2443:2013, de ASVV 2012 en/of de LIOR. Daarnaast heeft verweerder de beschikbaarheid van de parkeerplekken in parkeergarage [naam parkeergarage] voor de medewerkers van het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang ten onrechte niet geborgd middels een voorschrift in de omgevingsvergunning. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd of de nieuwe inrit niet ten koste gaat van een openbare parkeerplek.
2.2.
Met het herstelbesluit heeft verweerder het bestreden besluit vervangen. De beroepen van eisers zijn daarom, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede gericht tegen het herstelbesluit. Wat zij als zienswijze naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank aanmerken als de gronden van de beroepen van rechtswege tegen het herstelbesluit.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. In de tussenuitspraak heeft rechtbank reeds overwogen dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in dit geval van toepassing blijft, omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning dateert van vóór 1 januari 2024. De Wabo blijft in dat geval van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. Dit staat in artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet. Dat betekent dat de Wabo ook van toepassing is op het herstelbesluit.
Het herstelbesluit
4. In het herstelbesluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de Nota Parkeernormen 2016 van toepassing is. Dat betekent dat de oorspronkelijke toetsing aan de Nota Parkeernormen 2020 losgelaten wordt.
4.1.
Ten behoeve van de toetsing aan de Nota Parkeernormen 2016 heeft vergunninghoudster een nieuw ontwerp gemaakt van de te realiseren parkeerplekken. Hieruit blijkt dat elf parkeerplekken op eigen terrein worden gerealiseerd, twee parkeerplekken in de openbare ruimte worden gebruikt en elf parkeerplekken voor de medewerkers van vergunninghoudster worden gehuurd in parkeergarage [naam parkeergarage] . Dat laatste is geborgd middels een voorschrift aan de omgevingsvergunning. De parkeerbehoefte kan niet volledig op eigen terrein worden opgelost en dus heeft verweerder een ontheffing op grond van paragraaf 3.4 van de Nota Parkeernormen 2016 verleend aan vergunninghoudster. In de vorige situatie (voor de twee woningen) werd de parkeerbehoefte van twee parkeerplekken ook opgelost in de openbare ruimte, dus het bouwplan leidt niet tot een verhoogde parkeerdruk.
4.2.
Daarnaast zijn er volgens verweerder argumenten om af te wijken van de in het parkeerbeleid genoemde maatvoeringen voor de parkeerplekken. Verweerder verwijst hierbij naar een rapport van [adviesbureau 1] van 12 december 2024. Volgens de NEN:2443:2013 kunnen parkeervoorzieningen voor afgebakende doelgroepen (zoals in dit geval de ouders van de kinderen) krapper zijn. De elf parkeerplekken op eigen terrein voldoen aan de afmetingen genoemd in tabel 4b van de NEN:2443:2013 (een breedte van 2.400 mm en een lengte van 4.950 mm). Ook de rijbaan voldoet aan de daar genoemde afmeting (3.000 mm breed).
4.3.
Over de verkeersveiligheid heeft verweerder in het herstelbesluit overwogen dat de parkeeroplossing op eigen terrein voorziet in een heldere route voor het autoverkeer. De uit te voeren manoeuvres zijn normale verkeershandelingen. De uitweg aan de [straatnaam 2] is een reeds bestaande uitweg. Met de huidige inrichting ter plaatse is het zicht op aankomende voetgangers en fietsers voldoende. Daarom ziet verweerder vanuit oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaren tegen het bouwplan.
Welke Nota Parkeernormen is van toepassing?
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Nota Parkeernormen 2016 van toepassing is.
Parkeerbehoefte werknemers
6. Eisers I betogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er slechts elf parkeerplekken voor werknemers nodig zijn. Volgens eisers I blijkt op basis van het Landelijk Register Kinderopvang, het genoemde aantal op te vangen kinderen in de ontwerp-omgevingsvergunning, het inspectierapport en de vaststelling beroepskrachten middels de Wet kinderopvang dat er zestien arbeidsplaatsen voor het kinderdagverblijf nodig zijn en drie arbeidsplaatsen voor de buitenschoolse opvang. De parkeernorm is 0,8 parkeerplek per arbeidsplaats. Dat resulteert in een parkeerbehoefte voor werknemers van 15,2 parkeerplekken, aldus eisers I.
6.1.
Ter zitting hebben verweerder en vergunninghoudster toegelicht dat er volgens de brandveiligheidsvoorschriften maximaal tien medewerkers tegelijkertijd aanwezig mogen zijn. De parkeerbehoefte is op dat aantal medewerkers berekend. Aangezien vergunninghoudster zich aan deze voorschriften dient te houden, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het herstelbesluit in te weinig parkeerplekken voor medewerkers voorziet. Voor zover eisers I betogen dat vergunninghoudster de brandveiligheidsvoorschriften en/of de Wet kinderopvang overtreedt, overweegt de rechtbank dat dit een kwestie van handhaving is. Het betoog slaagt niet.
Parkeren werknemers in parkeergarage [naam parkeergarage]
7. Eisers II betogen dat het nieuwe aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift nog altijd niet borgt dat de medewerkers van vergunninghoudster in de parkeergarage parkeren.
7.1.
Met het herstelbesluit is aan de omgevingsvergunning het volgende voorschrift verbonden:
“Vergunninghouder dient ter borging van de parkeerbehoefte 11 parkeerplaatsen in parkeergarage [naam parkeergarage] blijvend te huren”.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat dit voorschrift handhaafbaar is en dat met dit voorschrift wordt geborgd dat de werknemers van vergunninghoudster niet in de openbare ruimte zullen parkeren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat vergunninghoudster er geen belang bij heeft om elf parkeerplekken te huren zonder deze te laten gebruiken. Bovendien wordt in de arbeidsovereenkomsten van alle medewerkers voorgeschreven dat zij dienen te parkeren in de parkeergarage. Het betoog slaagt niet.
Maatvoering parkeerplekken
8. Eisers betogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat voor dit bouwplan gebruik gemaakt kan worden van de afmetingen voor een niet-openbaar parkeerterrein, zoals bedoeld in tabel 4b van de NEN:2443:2013. Eisers voeren hiertoe aan dat geen sprake is van een stallinggarage en/of een niet-openbare parkeergarage, aangezien deze parkeervoorzieningen enkel geschikt zijn voor eigen gebruikers met vaste toewijsbare parkeerplekken. Volgens eisers zijn de parkeerplekken op het eigen terrein van vergunninghoudster openbaar. Eisers I wijzen ter onderbouwing op een door hen overgelegd rapport van [adviesbureau 2] van 11 april 2025, naast het door hen al eerder overgelegde rapport van [adviesbureau 2] van 9 mei 2022. Eisers II stellen daarnaast dat de ASVV 2012 bindend zijn.
8.1.
In de Nota Parkeernormen 2016 is vermeld:
“Aan parkeerplaatsen worden eisen gesteld zodat deze ook daadwerkelijk gebruikt kunnen worden. Deze eisen zijn vermeld in het boekwerk ASVV 2012 (december 2012) van het CROW dat (technische) gegevens / richtlijnen bevat over de maatvoering en technische uitvoering van parkeervoorzieningen. Uiteindelijk dient de vakafdeling naast de parkeernorm, ook het ontwerp van de parkeervoorzieningen goed te keuren.”
8.2.
De rechtbank overweegt dat de ASVV 2012 geen bindende regels bevat, maar technische gegevens en richtlijnen over de maatvoering en technische uitvoering van parkeervoorzieningen. Bovendien zijn die richtlijnen bedoeld voor parkeerplekken in de openbare ruimte. Omdat het hier gaat om parkeerplekken op het eigen terrein van vergunninghoudster, bedoeld voor de ouders en verzorgers van de kinderen in het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang, heeft het college er naar het oordeel van de rechtbank voor mogen kiezen om aan te sluiten bij de maatvoering van tabel 4b van de NEN 2443:2013. Deze maatvoering is immers specifiek bedoeld voor niet-openbare parkeerterreinen, dat wil zeggen parkeerterreinen voor een afgebakende doelgroep, zoals het parkeerterrein van vergunninghoudster. Dat de onderhavige doelgroep, zoals eisers betogen, meer ruimte nodig heeft dan nu aanwezig is, omdat zij hun kinderen soms met kinderstoel en al moeten in- en uitladen, is niet gebleken uit de foto’s die vergunninghoudster heeft overgelegd. Uit deze foto’s volgt juist dat op de locatie waar op de tekening acht parkeerplekken zijn ingetekend in de praktijk ook negen auto’s kunnen parkeren. Uit de foto’s van de andere drie parkeerplekken blijkt dat ook daar voldoende ruimte is om kinderen in- en uit te laden.
8.3.
Eisers hebben hun betoog dat bij een niet-openbaar terrein als bedoeld in tabel 4b van de NEN 2443:2013 een afstelruimte en een slagboom aanwezig moeten zijn, naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd. Uit het rapport van [adviesbureau 2] van 11 april 2025 blijkt dit ook niet. Uit de door vergunninghoudster overgelegde foto’s blijkt dat bij de inrit van het parkeerterrein een bord is geplaatst met daarop de tekst “Eigen terrein” en een aanduiding dat parkeren door onbevoegden daar niet is toegestaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat het hier gaat om een niet-openbaar parkeerterrein als bedoeld in tabel 4b van de NEN 2443:2013.
8.4.
Het betoog slaagt niet.
Bruikbaarheid parkeerplekken
9. Eisers hebben per parkeerplek betoogd waarom die parkeerplek niet bruikbaar is en daarom niet meegerekend had mogen worden. De rechtbank bespreekt de parkeerplekken en wat eisers daarover naar voren hebben gebracht hierna achtereenvolgens.
Parkeerplek 1
10 . Eisers betogen dat deze parkeerplek niet bruikbaar is, omdat de plek feitelijk al in gebruik is genomen door containers en fietsenrekken. Bovendien voeren eisers I aan dat het achteruitrijden uit deze parkeerplek een verkeersonveilige situatie met zich meebrengt.
10.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor deze parkeerplek reeds een bestaande uitweg aanwezig was voor de woning, dat er dus geen uitwegvergunning benodigd was en dat er daarom ook geen beoordeling is uitgevoerd of sprake is van een verkeersveilige situatie. De verkeerskundige van [adviesbureau 1] , [naam 1] , heeft ter zitting toegelicht dat het gebruikelijk is dat bij dit soort uitwegen achteruit wordt uitgereden en dat dit op zichzelf geen verkeersonveilige situatie met zich meebrengt. Vergunninghoudster heeft ter zitting toegelicht dat het achter de parkeerplek gelegen fietsenrek en de container nog altijd gebruikt kunnen worden. Het fietsenrek wordt bovendien gebruikt door medewerkers, die in de regel pas wegfietsen wanneer alle kinderen opgehaald zijn.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee aannemelijk gemaakt dat gebruik gemaakt kan worden van deze parkeerplek. Het betoog slaagt niet.
Parkeerplek 2
11. Eisers betogen dat deze parkeerplek niet bruikbaar is, omdat voor het in- en uitrijden gevaarlijke manoeuvres nodig zijn en de parkeerplek te klein is geworden door de verplaatsing van de boom naar deze parkeerplek.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat deze plek bruikbaar is, omdat uit de foto’s blijkt dat de boom niet op de locatie van de ingetekende parkeerplek staat. Daarnaast geldt ook hier dat de verkeersdeskundige van [adviesbureau 1] ter zitting heeft toegelicht dat het achteruit rijden op dit parkeerterrein en bij de uitweg niet ongebruikelijk is en dat verkeersdeelnemers daarop bedacht zullen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee aannemelijk gemaakt dat gebruik gemaakt kan worden van deze parkeerplek.
11.2.
Het betoog slaagt niet.
Parkeerplek 3
12. Eisers betogen dat deze parkeerplek niet bruikbaar is, omdat deze te smal is.
12.1.
De rechtbank overweegt dat deze parkeerplek een langsparkeerplek is. In dit geval geldt daarom een breedte van 1,80 meter in plaats van 2,40 meter. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door vergunninghoudster overgelegde foto’s en ontwerptekening dat ook op deze plek, in samenhang bezien met parkeerplek 2, voldoende ruimte is om te parkeren.
12.2.
Het betoog slaagt niet.
Parkeerplekken 4 t/m 11
13. Eisers betogen dat de parkeerplekken 4 t/m 11 niet bruikbaar zijn, omdat het nodig is om meermaals te steken alvorens de parkeerplekken gebruikt kunnen worden. De parkeerplekken 10 en 11 zijn bovendien lastig te bereiken wanneer de overige plekken bezet zijn.
13.1.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door vergunninghoudster overgelegde foto’s en ontwerptekening dat er voldoende ruimte is om acht auto’s op deze parkeerplekken te parkeren en dat daarbij ook kan worden in- en uitgestapt door of met kinderen. Dat bestuurders soms een aantal keer moeten insteken of achteruit moeten rijden maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze parkeerplekken niet bruikbaar zijn. Insteken of achteruitrijden is immers geen ongebruikelijke manoeuvre op een parkeerterrein.
13.2.
Het betoog slaagt niet.
Salderen
14. Eisers II betoogt dat verweerder ten onrechte heeft gesaldeerd met de parkeerbehoefte van de oude functie, omdat het pand minstens twee jaar leeg heeft gestaan.
14.1.
Op grond van vaste rechtspraak moet bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat alleen rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte vanwege het bestaande pand. Leegstand van dat pand gedurende een periode is daarbij niet relevant. [2]
14.2.
In de Nota Parkeernormen 2016 is voorts niet bepaald dat salderen niet mogelijk is als het pand gedurende een bepaalde periode heeft leeg gestaan.
14.3.
Het betoog slaagt daarom niet.
Vervallen parkeerplek bij inrit parkeerterrein
15. Eisers II betogen dat verweerder bij het bepalen van de parkeerbehoefte ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat er een openbare parkeerplek is vervallen door de gemaakte uitweg aan de linkerzijde van het pand (feitelijk de inrit van het parkeerterrein aan de [straatnaam 1] ).
15.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het vervallen van de openbare parkeerplek niet meegenomen hoeft te worden bij het bepalen van de parkeerbehoefte.
15.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het herstelbesluit, anders dan in het bestreden besluit, nu wel heeft opgemerkt dat door de nieuwe uitweg een openbare parkeerplek is komen te vervallen. In het herstelbesluit is ook gemotiveerd dat de aanleg van de uitweg noodzakelijk is om de parkeeroplossing op eigen terrein mogelijk te maken en dat de gekozen inrichting met een gescheiden in- en uitrit vanuit oogpunt van verkeersveiligheid de beste manier is om het verkeer af te wikkelen. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank nu deugdelijk gemotiveerd waarom geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2:12, tweede lid, onder a, van de Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021. In zoverre is dit in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek van het bestreden besluit hersteld.
15.3.
Uit vaste rechtspraak volgt echter dat bij de berekening van de parkeerbehoefte rekening moet worden gehouden met het verlies van in de bestaande situatie aanwezige parkeerplekken ten gevolge van het bouwplan. [3] Bij de realisering van het bouwplan van vergunninghoudster is door de nieuwe inrit een bestaande openbaar toegankelijke parkeerplek komen te vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte geen rekening gehouden.
15.4.
Het betoog slaagt.
Zijn er meer parkeerplekken vervallen?
16. Eisers betogen dat er meerdere openbare parkeerplekken zijn vervallen vanwege de verbreding van de uitweg aan de rechterzijde van het pand.
16.1.
De rechtbank overweegt dat de uitweg aan de rechterzijde van het pand al een bestaande uitweg is en dat daarom geen openbare parkeerplekken zijn komen te vervallen. Bovendien blijkt uit de door vergunninghoudster overgelegde ontwerptekening en foto’s dat tussen de twee inritten aan weerszijden van het pand er voldoende ruimte bestaat om vier auto’s te kunnen parkeren en links van de linker inrit één auto kan parkeren. Daardoor zijn er, met uitzondering van de parkeerplek die is komen te vervallen, in de huidige situatie niet minder openbare parkeerplekken beschikbaar dan in de oude situatie. Dit zijn bestaande openbare parkeerplekken, die blijkens de foto’s voldoende ruim zijn om te kunnen gebruiken.
16.2.
Het betoog van eisers mist dus feitelijke grondslag.
Alternatieve parkeeroplossing van eisers I
17. Voor zover eisers I een alternatieve parkeeroplossing hebben aangedragen, overweegt de rechtbank dat indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan noopt tot het onthouden van medewerking, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [4] Ter zitting hebben vergunninghoudster en verweerder toegelicht dat het alternatieve plan van eisers I aanmerkelijk meer bezwaren bevat, aangezien dit alternatieve plan ten koste gaat van de tuin en dus ten koste van de buitenruimte voor de kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren.
17.1.
Het betoog slaagt niet.
Fietsparkeernormen
18. Eisers I hebben in hun zienswijze over het herstelbesluit voor het eerst in deze procedure betoogd dat verweerder ten onrechte aan de fietsparkeernormen uit CROW-publicatie 381 is voorbijgegaan.
18.1.
Ter zitting is met partijen besproken dat het niet is toegestaan om in een zienswijze over het herstelbesluit nieuwe beroepsgronden aan te voeren. Eisers I hebben dit erkend.
18.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het indienen van een nieuwe beroepsgrond na een tussenuitspraak in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet bespreken.
Verkeersveiligheid
19. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte geen verkeerskundig onderzoek heeft uitgevoerd. Volgens eisers leidt de krappe situatie wat betreft de parkeervakken en de in- en uitrit, in combinatie met zoekverkeer, tot een verkeersonveilige situatie.
19.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een verkeersonveilige situatie. De capaciteit van zowel de [straatnaam 1] als de [straatnaam 2] is volgens verweerder voldoende om de extra verkeersbewegingen te kunnen verwerken. De maximaal toegestane snelheid op de weg is bovendien 30 kilometer per uur en het in- en uitrijden van het terrein van het kinderdagverblijf is gesplitst.
19.2.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
19.3.
Artikel 1:8 van de Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021 luidt (voor zover van belang) als volgt:
“Artikel 1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:e. de verkeersveiligheid”.
19.4.
De rechtbank overweegt dat er weldegelijk onderzoek is gedaan naar de verkeersveiligheid. Dit volgt uit paragraaf 2.5 van het rapport van [adviesbureau 1] . Daarin wordt geconcludeerd dat de parkeeroplossing op eigen terrein voorziet in een heldere route voor het autoverkeer. De uit te voeren manoeuvres zijn normale verkeershandelingen. De uitweg aan de [straatnaam 2] is een reeds bestaande uitweg. Met de huidige inrichting ter plaatse is het zicht op aankomende voetgangers en fietsers voldoende. De verkeerskundige van [adviesbureau 1] heeft ter zitting toegelicht dat ook de situatie bij de nieuwe uitweg (de inrit van het parkeerterrein aan de [straatnaam 1] ) voldoende overzichtelijk is. Van een verkeersonveilige situatie die noodzaakt tot weigering van de omgevingsvergunning of tot het verbinden van een voorschrift daaraan is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
19.5.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

20. Omdat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, gelet op hetgeen is overwogen onder 15-15.3, niet volledig zijn hersteld met het herstelbesluit, verklaart de rechtbank de beroepen gegrond. Het herstelbesluit wordt vernietigd, omdat het besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Ook het bestreden besluit wordt vernietigd, omdat daaraan hetzelfde gebrek en de andere in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken kleven.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat het gebrek met betrekking tot de vervallen openbare parkeerplek niet is hersteld. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit een herhaling van zetten en dus geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou zijn. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om te beslissen hoe om te gaan met de vervallen openbare parkeerplek bij het vaststellen van de parkeereis. Dat betekent dat verweerder opnieuw moet beslissen op de aanvraag, met inachtneming van hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak en deze einduitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
22. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Daarnaast krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 2 punten voor het verschijnen op de twee zittingen), met een waarde per punt van € 907, bij een wegingsfactor 1. Van gemaakte proceskosten voor het opstellen van een rapport door een deskundige dat heeft geleid tot vernietiging van het herstelbesluit en het bestreden besluit is de rechtbank niet gebleken. Toegekend wordt een proceskostenvergoeding van € 3.174,50 aan zowel eisers I als eisers II.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het herstelbesluit;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184 aan eisers I en eisers II te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers I en eisers II tot een bedrag van € 3.174,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2025.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2189, r.o. 5.3.
3.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC3609, r.o. 2.4.1 en 26 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC7638, r.o. 2.7.8.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:375.