ECLI:NL:RBDHA:2025:19130
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot de verantwoordelijkheid van lidstaten onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 27 augustus 2025 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 16 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.
De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland eiser in eerste instantie geclaimd bij Bulgarije, dat op 24 augustus 2022 de verantwoordelijkheid heeft geaccepteerd. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk was. Op 1 juli 2025 heeft de minister echter een bericht ontvangen van Bulgarije dat de verantwoordelijkheid is overgegaan op Oostenrijk. Eiser stelt dat Nederland verantwoordelijk is geworden omdat de minister niet tijdig een verzoek tot terugname heeft ingediend bij Oostenrijk.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de minister eerder op de hoogte was van de overdracht van verantwoordelijkheid. De rechtbank concludeert dat de minister tijdig een claimverzoek heeft ingediend bij Oostenrijk en dat de beroepsgrond van eiser dat dit te laat zou zijn gebeurd, niet slaagt. Eiser heeft ook aangevoerd dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Oostenrijk leidt tot onevenredige hardheid, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat deze omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk en geen proceskostenvergoeding ontvangt.