ECLI:NL:RBDHA:2025:19130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
25-40896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot de verantwoordelijkheid van lidstaten onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 27 augustus 2025 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 16 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland eiser in eerste instantie geclaimd bij Bulgarije, dat op 24 augustus 2022 de verantwoordelijkheid heeft geaccepteerd. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk was. Op 1 juli 2025 heeft de minister echter een bericht ontvangen van Bulgarije dat de verantwoordelijkheid is overgegaan op Oostenrijk. Eiser stelt dat Nederland verantwoordelijk is geworden omdat de minister niet tijdig een verzoek tot terugname heeft ingediend bij Oostenrijk.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de minister eerder op de hoogte was van de overdracht van verantwoordelijkheid. De rechtbank concludeert dat de minister tijdig een claimverzoek heeft ingediend bij Oostenrijk en dat de beroepsgrond van eiser dat dit te laat zou zijn gebeurd, niet slaagt. Eiser heeft ook aangevoerd dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Oostenrijk leidt tot onevenredige hardheid, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat deze omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.40896
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),

en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 augustus 2025 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. In dit geval heeft Nederland eiser in eerste instantie geclaimd bij Bulgarije. Bulgarije heeft de verantwoordelijkheid op 24 augustus 2022 geaccepteerd. Bij besluit van 6 januari 2023 heeft de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije daarvoor verantwoordelijk was. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 mei 2025 staat dit besluit in rechte vast.
6. Op 1 juli 2025 heeft de minister een bericht van Bulgarije ontvangen, waarin staat dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag is overgegaan op Oostenrijk. Volgens het bericht heeft Bulgarije een claim van Oostenrijk geaccepteerd, maar is eiser niet binnen de overdrachtstermijn overgedragen. De minister heeft vervolgens op
2 juli 2025 bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Chain rule
7. Eiser voert aan dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser, omdat niet binnen de termijnen van artikel 23 van de Dublinverordening een verzoek tot terugname is ingediend bij de Oostenrijkse autoriteiten. Op 17 februari 2024 is Oostenrijk verantwoordelijk geworden voor de behandeling van zijn asielverzoek. Dit kon verweerder naar alle redelijkheid weten door rekening te houden met de maximale overdrachtstermijn van 18 maanden. Eiser acht het daarom niet juist dat de minister de datum van 1 juli 2025 aanhoudt als datum waarop hij ermee bekend is geworden dat de verantwoordelijkheid is overgegaan van Bulgarije naar Oostenrijk. De minister had hierin actiever moeten handelen.

Het oordeel van de rechtbank

8. Niet in geschil is dat de verantwoordelijkheid van Bulgarije is overgegaan op Oostenrijk en dat Bulgarije niet langer verantwoordelijk was toen de minister eiser aan Bulgarije wilde overdragen. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of Nederland binnen de termijn van artikel 23 van de Dublinverordening heeft geclaimd in Oostenrijk.
9. Uit het arrest B.F.K. van het Hof van Justitie2 en uit de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 20253 volgt dat vanaf het moment dat de minister op de hoogte raakt van het feit dat (in dit geval) niet Bulgarije maar Oostenrijk verantwoordelijk is geworden, een nieuwe termijn als bedoeld in artikel 23 van de Dublinverordening is gaan lopen, waarbinnen de minister eiser bij Oostenrijk kon claimen.
10. Volgens de minister is hij met het bericht van 1 juli 2025 van Bulgarije ervan op de hoogte geraakt dat niet Bulgarije maar Oostenrijk verantwoordelijk is geworden. De minister heeft op 2 juli 2025 eiser geclaimd bij Oostenrijk en Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de minister eerder op de hoogte was van de overdracht van verantwoordelijkheid van Bulgarije
2 Arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 2023, B., F. en K., ECLI:EU:C:2023:4.
3 Uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2109.
naar Oostenrijk. De minister heeft ter zitting nogmaals toegelicht dat hij met de brief van 1 juli 2025 hiervan op de hoogte was. Hoewel de minister middels de gegevens uit Eurodac wist dat eiser in Oostenrijk een asielverzoek heeft gedaan, blijkt hieruit niet dat er een
claimakkoord tussen Oostenrijk en Bulgarije tot stand is gekomen (en wanneer). De minister kon redelijkerwijs niet weten of en wanneer een claimakkoord tot stand zou zijn gekomen. Dat Oostenrijk op enig moment verantwoordelijk zou zijn geworden, had de minister redelijkerwijs niet hoeven verwachten. Uit het arrest B., F. en K. of de Dublinverordening volgt verder geen verplichting voor de minister om hier uit eigen beweging onderzoek naar te doen, zoals eiser stelt. De minister heeft dan ook tijdig, binnen de nieuwe termijn die is gaan lopen na bekendwording van de verantwoordelijkheid van Oostenrijk, een claimverzoek aan Oostenrijk gestuurd. De beroepsgrond van eiser dat dit te laat zou zijn gebeurd, slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
12. Eiser voert ook aan dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, omdat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Oostenrijk leidt tot een onevenredige hardheid. Eiser wijst hiertoe allereerst op het lange tijdsverloop, omdat hij op 26 juli 2022 in Nederland zijn asielverzoek heeft ingediend. Eiser verkeert hierdoor al lange tijd in onzekerheid. Ook is hij hierdoor gewend aan de omstandigheden in Nederland. Verder heeft eiser problemen met zijn gezondheid, omdat hij in Syrië zwaargewond is geraakt. Dit maakt zijn situatie een stuk moeilijker. Hierbij komt dat eiser zich grote zorgen maakt over het welzijn van zijn gezin, die onder moeilijke omstandigheden in Turkije verblijft.
12. De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Oostenrijk af te zien vanwege een onevenredige hardheid. De minister heeft erop mogen wijzen dat het lange tijdsverloop is gelegen in de juridische procedures tegen het vorige overdrachtsbesluit. De rechtbank benadrukt hierbij dat zij ziet dat het lang duurt voordat het asielverzoek van eiser inhoudelijk behandeld wordt, maar het tijdsverloop op zichzelf maakt niet dat overdracht aan Oostenrijk leidt tot een onevenredige hardheid. Daarnaast zijn de medische problemen niet onderbouwd met medische stukken. Daarbij heeft de minister erop mogen wijzen dat de medische voorzieningen in Oostenrijk in beginsel vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Ten aanzien van de zorgen om de familie van eiser in Turkije heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat dit voor veel Dublinclaimanten als eiser geldt. Hierin heeft de minister geen bijzondere en individuele omstandigheid in hoeven zien. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 september 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.