ECLI:NL:RBDHA:2025:19134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
25-39408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 20 augustus 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 september 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard. Eiser betwist dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden toegepast op Frankrijk, verwijzend naar opvangomstandigheden en rapporten van VluchtelingenWerk Nederland en Terre d’Asile. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het Franse asiel- en opvangsysteem die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen.

De rechtbank concludeert dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk, en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.39408
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. M.A. Krikke),

en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 augustus 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser betwist dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Frankrijk, gelet op de opvangomstandigheden daar. Eiser verwijst naar de brief van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 24 mei 2024 en het AIDA rapport over Frankrijk, update 2023, van mei 2024. In het bijzonder wijst eiser op de brief van Terre d’Asile van 11 augustus 2021, genoemd in de brief van VWN. Verder wijst eiser op zijn verklaringen in het aanmeldgehoor, dat hij heeft geprobeerd te klagen maar dat dit niet slaagde. Hierbij heeft hij ook twee mails overgelegd die zijn gericht aan de Franse autoriteiten, waarin hij om opvang heeft verzocht. De minister heeft zijn verklaringen onvoldoende meegenomen in het bestreden besluit. Ter zitting heeft eiser hiertoe verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 18 juli 2025.2
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM3 en artikel 4 van het Handvest4. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Uit de uitspraken van de Afdeling van 30 augustus 20245 en 11 april 20256 volgt dat ten aanzien van Frankrijk nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit deze uitspraken volgt dat er problemen zijn (geweest) in de Franse asielopvang, maar dat niet is gebleken dat deze problemen dermate structureel en ernstig van aard zijn dat er bij een overdracht aan Frankrijk sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De Afdeling heeft in haar laatste uitspraak ook het AIDA rapport, update 2023, van 24 mei 2024 betrokken.
6.2.
De situatie in Frankrijk die in de brief van VWN van 24 mei 2024 naar voren komt, schetst geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Frankrijk dan de informatie die al in de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is betrokken. De kern van die brief is het AIDA rapport van 24 mei 2024, dat reeds is betrokken door de Afdeling. De brief van Terre d’Asile waar eiser op wijst, dateert van 11 augustus 2021. Dit is geen recente brief. Niet is gebleken dat de informatie uit deze brief nog ziet op de huidige situatie. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de brief daarmee niet aan de eis van objectieve,
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens als bedoeld in het arrest X van het Hof van Justitie.7
6.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister de verklaringen van eiser voldoende heeft meegenomen in het bestreden besluit. De verklaringen en mails van eiser maken verder niet aannemelijk dat sprake is van structurele tekortkomingen. De minister heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat uit de mails niet blijkt of er antwoord is gekomen en ook niet dat eiser heeft geklaagd bij andere autoriteiten, zoals de politie of de rechtbank. Hoewel uit de rapporten een beeld naar voren komt dat de opvangvoorzieningen in Frankrijk niet helemaal op orde zijn en de verklaringen van eiser in zoverre daarmee stroken, komt uit de rapporten ook het beeld naar voren dat de Franse autoriteiten hier niet onverschillig tegenover staan. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in Frankrijk geen opvang zal kunnen krijgen. In geval van voorkomende problemen in Frankrijk dient hij zich wenden tot de Franse autoriteiten. Niet gebleken is dat dit voor hem niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos is.
6.4.
De beroepsgrond over het interstatelijk vertrouwensbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
7 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024,
ECLI:EU:C:2024:195, par. 76.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 september 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.