In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan op 7 februari 2025 in het kader van een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder een nareisaanvraag ingediend, waarop de minister niet tijdig heeft beslist, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank waarin de minister was opgedragen binnen vier weken een besluit te nemen. Eiser heeft geen ingebrekestelling gedaan, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, gezien de verstreken termijn die door de rechtbank was gesteld. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 187,-. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen.