ECLI:NL:RBDHA:2025:1918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
24/4841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd na bedrijfsongeval wegens onveilige werkplek, artikel 3.17 van het Arbobesluit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een onderneming gespecialiseerd in de verhuur van (hijs)kranen, tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De minister had eiseres een boete van € 20.250,- opgelegd wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbobesluit, specifiek artikel 3.17, na een arbeidsongeval op 19 augustus 2022 waarbij een werknemer gewond raakte. Eiseres betwistte de overtreding en stelde dat er voldoende ruimte was voor een veilige werkplek. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte een bestuurlijke boete heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de minister de grondslag van de boete heeft gewijzigd in de beslissing op bezwaar, maar dat deze wijziging niet zorgvuldig is gebeurd. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet enkel op subjectieve verklaringen heeft mogen baseren zonder objectieve normen voor de ruimte op de werkplek. Hierdoor is de rechtbank van mening dat de opgelegde boete van € 18.000,- voor de overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit niet terecht is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres, die op € 1.814,- worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/4841

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mevr. mr. S. Roble-van Deursen)
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigden: mr. F.O.A. Korff en P.J.M. Schillemans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit waarbij verweerder aan haar een boete heeft opgelegd van € 20.250,- wegens het overtreden van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbobesluit. [1]
1.1.
Bij besluit van 6 november 2023 heeft verweerder eiseres deze boete opgelegd. Met het bestreden besluit van 28 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen
:de gemachtigde van eiseres, vergezeld door de heer [naam] , en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is een onderneming gespecialiseerd in de verhuur van (hijs)kranen. Op 19 augustus 2022 heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden. Een werknemer (hierna: het slachtoffer) werd door een collega gevraagd hem te helpen met het aanpikken van een los kraandeel, een zogenaamd broekstuk. De collega bediende de kraan waaraan kettingen waren bevestigd en het slachtoffer pikte het broekstuk aan de kettingen zodat de collega deze met de kraan kon hijsen. Tijdens het hijsen is het slachtoffer met zijn hand bekneld geraakt tussen twee broekstukken en gewond geraakt. Hij is in totaal zeven nachten opgenomen geweest in het ziekenhuis vanwege letsel aan één van zijn vingers. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft over het arbeidsongeval een boeterapport opgesteld met dagtekening 21 maart 2023.
3. Verweerder heeft na het arbeidsongeval aan eiseres een boete van € 20.250,- opgelegd, bestaande uit € 18.000,- vanwege het ongeval zelf en € 2.250,- wegens het niet melden van het ongeval. [2] Op grond van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (de Beleidsregel) is verweerder voor de boeteoplegging uitgegaan van het normbedrag van de zesde categorie, namelijk € 9.000,-. Dit bedrag heeft hij gecorrigeerd naar bedrijfsgrootte met 50%. Omdat het arbeidsongeval heeft geleid tot een ziekenhuisopname van zeven nachten heeft verweerder dit bedrag vermenigvuldigd met vier. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder terecht een boete van € 18.000,- heeft opgelegd. Eiseres komt niet op tegen de boete wegens het niet melden van het arbeidsongeval.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte een bestuurlijke boete opgelegd. Zij voert hiertoe – kort samengevat – het volgende aan. Eiseres weerspreekt dat sprake is van een overtreding. Eiseres bestrijdt de door verweerder geschetste feitelijke situatie ten tijde van het ongeval en stelt dat er wel voldoende ruimte was voor een veilige werkplek. Het slachtoffer was bekend met de werkinstructies en heeft ervoor gekozen om op een onveilige positie naast het broekstuk te blijven staan. Dit maakt nog niet dat eiseres daardoor in overtreding is. Verweerder heeft bovendien de grondslag van de bestuurlijke boete in de beslissing op bezwaar gewijzigd naar artikel 3.17 van het Arbobesluit. Deze wijziging is volgens eiseres echter niet zorgvuldig, in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en bovendien niet deugdelijk gemotiveerd. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de bestuurlijke boete niet evenredig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder de grondslag van de bestuurlijke boete mogen wijzigen?
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de beslissing op bezwaar de grondslag van de bestuurlijke boete mogen wijzigen. Verweerder wijst in het verweerschrift terecht op uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 30 november 2021. [3] De beslissing op bezwaar is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex en hetzelfde boeterapport als het primaire besluit. De gewijzigde grondslag in het bestreden besluit moet worden beschouwd als het resultaat van de volledige heroverweging van het primaire besluit, zoals neergelegd in artikel 7:11 van de Awb. [4] De rechtbank beoordeelt daarom of verweerder terecht een bestuurlijke boete heeft opgelegd vanwege overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit.
Heeft eiseres artikel 3.17 van het Arbobesluit overtreden?
6. Artikel 3.17 bepaalt dat het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen, en indien dat niet mogelijk, is zoveel mogelijk moet worden beperkt.
6.1
Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het boeterapport weergeven. Als die bevindingen worden betwist, moet worden onderzocht of, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen, dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [5]
6.2
In het boeterapport staat over de toedracht van het arbeidsongeval het volgende opgenomen.
“[Het slachtoffer] had zijn positie genomen tussen de twee broekstukken, die op de betonblokken lagen. […] had géén zicht op de positie die [het slachtoffer] had ingenomen en volgde de instructies over de portofoon. [Het slachtoffer] is na het aanpikken niet weggestapt naar een veilige positie. Op het moment dat [het slachtoffer] aangaf dat er gehesen kon worden, bleek dat het broekstuk bleef haken aan een glasbok waardoor deze niet recht omhoog ging. [Het slachtoffer] gaf in zijn verklaring aan dat het broekstuk in het hek tegen de glasbok was gelost want het broekstuk maakte een ongewilde beweging zijwaarts in plaats van recht omhoog en hij zag vanuit zijn ooghoek dat de glasbok mee bewoog. [Het slachtoffer] kon niet meer wegstappen omdat hij ervoor had gekozen om op de betonblokken naast het andere jibdeel te blijven staan ervan uitgaande dat de last recht omhoog zou gaan. [Het slachtoffer] wilde nog met zijn hand proberen om de last weg te duwen maar zijn linkerhand raakte toen tussen beide broekstukken bekneld. Hierbij liep hij letsel op waardoor hij direct na het arbeidsongeval in een ziekenhuis ter behandeling werd opgenomen.” [6]
6.3
Bij de overtreding staat in het boeterapport:
“Voorafgaand aan het hijsen was er door het slachtoffer niet goed gekeken of de te hijsen last vrij was van obstakels (zoals een glasbok). Het slachtoffer heeft, tegen de werkinstructies in, geen veilige positie ingenomen tijdens het hijsen waardoor er zich een
ongewilde gebeurtenis, zoals getroffen worden door onderdelen van het
arbeidsmiddel, niet zoveel mogelijk werd voorkomen.”
6.4
Het slachtoffer heeft het volgende verklaard.
“Het jibdeel zat vast in het hek van de buurman, hij lag in het hek gelost en hij kwam los en hij begon net te draaien, maar er was zo weinig ruimte, daar zat net mijn vinger tussen, net te laat.”
6.5
Volgens eiseres heeft het slachtoffer in strijd met de werkinstructies gehandeld door onvoldoende afstand te houden van de hijskraan. Volgens verweerder daarentegen was het terrein dusdanig krap ingericht dat het slachtoffer niet genoeg ruimte had om conform de werkinstructies op een veilige positie van de hijskraan te gaan staan. Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van het slachtoffer en de waarnemingen van de arbeidsinspecteur ter plaatse. Eiseres heeft gesteld dat er wel degelijk voldoende ruimte was voor een veilige werkplek en erop gewezen dat er geen norm of richtlijn bestaat die bepaalt hoeveel ruimte er moet zijn.
6.6
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen antwoord durven geven op de vraag of er objectieve normen zijn voor de ruimte die er moet zijn op het terrein om te kunnen spreken van een veilige werkplek. De rechtbank overweegt dat verweerder zich bij gebrek aan een objectieve norm niet zonder nader onderzoek of motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres artikel 3.17 van het Arbobesluit heeft overtreden omdat de arbeidsplaats te krap was ingericht zodat het slachtoffer geen veilige positie kon innemen tijdens het hijsen van de broekdelen. Verweerder heeft zich bij het vaststellen van de overtreding niet enkel op de (subjectieve) verklaringen van het slachtoffer en de waarnemingen van de arbeidsinspecteur mogen baseren, nu onduidelijk blijft hoeveel ruimte er dan objectief moet zijn om het terrein veilig ingericht te achten.
6.7
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de opgelegde boete van € 18.000,- voor het overtreden van artikel 3.17 van het Arbobesluit, vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
7. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat verweerder eiseres ten onrechte een boete van € 18.000,- heeft opgelegd.
9. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-). Ook moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de boete van € 18.000,- voor het overtreden van artikel 3.17 van het Arbobesluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arbeidsomstandighedenbesluit.
2.Artikel 3.17 van het Arbobesluit en artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.
3.Het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2021:1031.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2496.
6.NB: [Het/het slachtoffer] en […] zijn aanvullingen van de rechtbank.