ECLI:NL:RBDHA:2025:19202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.3581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod voor een Turkse vreemdeling met onrechtmatig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2025, wordt het beroep van eiser, een Turkse vreemdeling, tegen een opgelegd terugkeerbesluit en inreisverbod beoordeeld. Eiser, geboren in 1998, werd op 28 december 2024 staande gehouden en kreeg een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De rechtbank behandelt de vraag of eiser belang heeft bij de beoordeling van het terugkeerbesluit, nu hij inmiddels naar Turkije is vertrokken. De rechtbank concludeert dat eiser nog steeds procesbelang heeft, omdat het terugkeerbesluit in de toekomst kan leiden tot een inreisverbod van vijf jaar.

De rechtbank overweegt dat eiser op het moment van de oplegging van het terugkeerbesluit niet rechtmatig in Nederland was en dat hij geen rechten kan ontlenen aan het Besluit 1/80, omdat hij niet in het bezit was van een verblijfsrecht. De rechtbank wijst de beroepsgrond van eiser af, die stelt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod strijdig zijn met het Europese recht, en concludeert dat de gronden voor het terugkeerbesluit door verweerder voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding zouden geven om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht in Nederland, met specifieke aandacht voor de rechten van Turkse onderdanen onder het Besluit 1/80 en de relevante Europese jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3581

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aan hem opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod.
1.1.
Bij besluit van 28 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd aan eiser.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 28 december 2024 is hij staande gehouden. Nadat hij op 28 augustus 2025 opnieuw staande is gehouden, is eiser in bewaring gesteld. Op 4 september 2025 is eiser teruggekeerd naar Turkije.
3. Verweerder heeft eiser een terugkeerbesluit opgelegd zonder vertrektermijn omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder heeft een onmiddellijke vertrekplicht opgelegd aan eiser, omdat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Hier heeft verweerder aan ten grondslag gelegd dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, hij zich aan het toezicht heeft onttrokken, zich niet heeft gehouden aan de voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan [1] . Verweerder heeft in hetzelfde besluit een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder hem niet een terugkeerbesluit en inreisverbod had mogen opleggen, omdat dat strijdig is met het Besluit 1/80. [3] Eiser heeft de Turkse nationaliteit en er kan hem daarom enkel een inreisverbod worden opgelegd indien er sprake is of is geweest van frauduleus handelen, zo volgt uit het arrest Unal van het Europese Hof van Justitie. [4] Daarnaast is er onvoldoende rekening gehouden met artikel 8 van het EVRM [5] en het feit dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van eiser in Nederland ligt. Ten slotte voert eiser aan dat er soortgelijke gevallen zijn waarin is afgezien van het opleggen van een inreisverbod.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij de behandeling van zijn beroep voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit, nu eiser met zijn vertrek naar Turkije gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit.
5.1.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het terugkeerbesluit. Uit uitspraken van de hoogste bestuursrechter volgt namelijk dat, ook als de vreemdeling al vertrokken is, hij nog steeds procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het terugkeerbesluit. [6] Dit besluit kan in de toekomst mede ten grondslag worden gelegd aan een inreisverbod voor de duur van vijf jaren. [7] Bovendien is het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit al ten grondslag gelegd aan een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Het beroep is dus ontvankelijk.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
6. Eiser is in eerste instantie in de beroepsgronden niet opgekomen tegen de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat uit het vrijwillige vertrek van eiser blijkt dat er geen risico op onttrekking aan het toezicht bestond ten tijde van de oplegging van het terugkeerbesluit. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Eiser is immers pas negen maanden na de oplegging van het terugkeerbesluit vertrokken en pas nadat hij in bewaring is gesteld. Bovendien heeft verweerder de gronden aan het terugkeerbesluit ten grondslag kunnen leggen. Eiser heeft deze gronden eerst ter zitting ongemotiveerd en niet onderbouwd betwist. Dat eiser wel een vaste woon- en verblijfplaats heeft en voldoende middelen van bestaan zou hebben, zoals ter zitting is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser op het moment van de oplegging van het terugkeerbesluit niet rechtmatig in Nederland was. Ook is niet gebleken dat eiser daarvoor rechtmatig verblijf heeft gehad. Om die reden kon hij geen rechten ontlenen aan Besluit 1/80. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [8] volgt bovendien dat een tegen een Turkse onderdaan zonder rechtmatig verblijf uitgevaardigd inreisverbod, geen verboden nieuwe beperking is in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80 dan wel artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. Verder is niet gebleken dat eiser is aan te merken als Turkse werknemer dan wel Turkse zelfstandige. Dit brengt met zich dat eiser niet valt binnen de reikwijdte van artikel 13 Besluit 1/80, danwel artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol zodat eiser aan dit artikel geen rechten kan ontlenen. Het inreisverbod kan in de gegeven omstandigheden dan ook geen strijd opleveren met voornoemde bepaling, zodat dit betoog van eiser faalt.
7.1.
De verwijzing naar het arrest Unal gaat niet op, nu dat arrest en de daaruit volgende uitleg van Besluit 1/80 zien op de situatie waarin het rechtmatig verblijf wordt ingetrokken en de vraag of dit met terugwerkende kracht mocht gebeuren. Dit betreft een andere situatie dan die van eiser. Eiser is immers niet in het bezit (geweest) van een verblijfsrecht. De beroepsgrond slaagt niet.
7.2.
Verweerder heeft ten slotte in de verklaringen van eiser geen bijzondere feiten of omstandigheden hoeven zien die aanleiding zouden geven om af te zien van het opleggen van het inreisverbod, dan wel tot inkorten van de duur daarvan. Eiser heeft verklaard dat zijn ouders en zijn vriendin in Nederland en zijn familieleden in Europa wonen, maar heeft deze verklaringen niet onderbouwd of gespecificeerd. Ook de stelling dat er in soortgelijke gevallen is afgezien van het opleggen van een inreisverbod, heeft eiser niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder a en b en artikel 5.1b, vierde lid, aanhef en onder a, c en d, Vb.
2.Op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad Europese Economische Gemeenschap en Turkije van 19 september 1980.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 september 2011, ECLI:EU:C:2011:623.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3660 en 21 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1178.
7.Zo volgt uit artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vb.
8.Zie onder meer de uitspraak van 29 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3922.