ECLI:NL:RBDHA:2025:1923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 21 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië van toepassing is, en dat er sprake is van motiveringsgebrek. De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals bevestigd door eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in Kroatië sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank wijst erop dat de minister de asielaanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken, en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Kroatië onevenredig hard zou zijn. Eiseres heeft niet onderbouwd dat Kroatië niet in staat zou zijn om de benodigde medische en psychische zorg te bieden aan haar en haar baby. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding zag om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3148
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres mede namens haar minderjarige dochter,
[minderjarige], V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: I.A.G. Lodders).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat
verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiseres stelt dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd dat uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Er is sprake van een motiveringsgebrek. De enkele verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 20242 met de opmerking dat eiseres het risico niet heeft onderbouwd is onvoldoende. Ook heeft de minister niet op kenbare wijze gereageerd op de pushbacks in Kroatië van Dublinclaimanten en eiseres haar eigen ervaringen. Verder voert eiseres aan dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de eenheid van het gezin. Zij is recent bevallen van een kind en haar partner, de vader van het kind, heeft zich inmiddels ook in Ter Apel gemeld. Tijdens de zitting heeft eiseres aangevuld dat haar partner geen paspoort heeft en om die reden hun kind niet kan erkennen. Ook heeft zij alleen het gezag over hun kind.
6. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van de lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 20242 en 10 december 20243. Dit betekent dat de minister in beginsel ervanuit mag gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiseres zal nakomen en dat de behandeling van eiseres in Kroatië niet in strijd zal zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kan zij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over haar eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Als eiseres aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, zal pas sprake zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
7. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraken dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Kroatië sprake is van structurele tekortkomingen. Uit de Afdelingsuitspraak van
9 oktober 20242 volgt ook dat Dublinclaimanten geen reëel risico lopen op pushbacks in Kroatië. De ervaringen van eiseres in Kroatië maken dit niet anders. De minister heeft hiermee deugdelijk gemotiveerd dat eiseres als Dublinclaimant geen risico op pushbacks loopt. Verder hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord van 28 september 2023 gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiseres zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Als eiseres toch problemen ondervindt, mag van haar worden verwacht dat zij klaagt bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Er is niet gebleken dat eiseres dit heeft geprobeerd of dat dit voor haar niet mogelijk zal zijn.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
8. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat Polen het claimverzoek heeft geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dvo. Uit de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 20194 is af te leiden dat de minister in zo’n situatie moet beoordelen, voor de gezinsbepaling uit de Dvo, of hij als lidstaat verantwoordelijk is voor het verzoek om internationale bescherming van eiseres. De minister heeft ter zitting hierover toegelicht dat hij dat heeft gedaan op pagina 5 van het bestreden besluit en dat hij in dat kader ook heeft overwogen dat de gestelde familieband niet met documenten aannemelijk is gemaakt. De minister heeft hierover toegelicht dat eiseres geen enkel document heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij en haar gestelde partner (al dan niet traditioneel) zijn getrouwd of dat zij een relatie hadden voor vertrek uit het land van herkomst. Eiseres heeft dit niet weersproken. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat eiseres het huwelijk tussen haar en haar gestelde partner niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft de gestelde partner van eiseres het kind niet erkend, geen gezag over het kind en staat hij bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) niet geregistreerd als vader van het kind. Er is dus ook geen enkel bewijs dat de gestelde partner van eiseres ook de vader van haar kind is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
9. Eiseres stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in de persoonlijke ervaringen van eiseres in Kroatië, geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Hiertoe voert eiseres aan dat de minister niet ingaat op het feit dat eiseres als moeder met een baby, als kwetsbaar moet worden gezien. Eiseres heeft stress door deze procedure waardoor zij haar drie maanden oude baby geen borstvoeding kan geven. De flesvoeding wordt door haar baby niet goed verwerkt. De baby is ook ziek en heeft hoge koorts. De minister stelt dat eiseres zich met deze problemen bij de Kroatische autoriteiten moet melden, maar zij heeft niet toegelicht waar ze terecht kan met dit probleem. Verder is eiseres in Kroatië zonder eten of drinken in een container opgesloten, mishandeld en midden in de nacht op straat gezet. De minister stelt ten onrechte dat deze omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 januari 20255, waarin is geoordeeld dat de minister een nadere motivering moet geven. Ook verwijst zij naar een uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 december 20246.
10. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

4.ECLI:NL:RVS:2019:3672.

11. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken en dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Kroatië onevenredig hard is. In de vorige Dublinprocedure van eiseres is haar beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dvo niet geslaagd en staat dan ook in rechte vast.7 Het enkele feit dat eiseres sindsdien een kind heeft gekregen, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarbij mag de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat Kroatië over dezelfde medische voorzieningen beschikt als Nederland. Zij kunnen eiseres en haar baby dus voorzien van de benodigde psychische of medische zorg. Eiseres heeft niet onderbouwd dat Nederland het meest geschikte land is voor behandelingen of dat Kroatië geen behandeling aan hen zal verstrekken. Met betrekking tot de behandelingen in Kroatië (geen voedsel, opgesloten worden en op straat gezet worden) dient eiseres zich te wenden tot de (hogere) autoriteiten in Kroatië. Niet gebleken is dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is voor eiseres. Daarbij is eiseres niet eerder als Dublinclaimant aan Kroatië teruggekeerd en dus kan zij niet uit persoonlijke ervaringen over deze procedure spreken. De minister heeft, naar het oordeel van de rechtbank, de medische omstandigheden en de persoonlijke ervaringen van eiseres voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding zag om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo. De beroepsgrond slaagt niet.
________
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 februari 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.