ECLI:NL:RBDHA:2025:1925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Guinese nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvangvoorzieningen in Spanje. Eiser heeft niet eerder als Dublinclaimant aan Spanje overgedragen en kan daarom niet spreken vanuit eigen ervaring.

De rechtbank concludeert dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Spanje onevenredig hard zou zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat de medische voorzieningen in Spanje niet van vergelijkbare kwaliteit zijn als in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter I. Helmich en is openbaar gemaakt op 12 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2868
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.A.W.A. Vissers),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat
verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Hiertoe voert eiser aan dat hij in Spanje structureel te maken zal krijgen met tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en asielprocedure. Uit het AIDA-rapport, update 2023, blijkt ook dat er een groot risico bestaat dat eiser geen opvang zal krijgen en op straat komt te staan. Overigens heeft eiser ook gehoord dat mensen afkomstig uit Guinee maar zelden een verblijfsvergunning in Spanje krijgen.
6. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 24 juni 20242 nog bevestigd. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 Handvest. Daarvan is sprake als de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo. Eiser is hierin niet geslaagd.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Spanje niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. In de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 20242 is geoordeeld dat het AIDA- rapport, update 2023, ten aanzien van de opvangvoorzieningen, geen wezenlijk ander beeld schetst dan waar de Afdeling eerder al over heeft geoordeeld. Daarbij is eiser zelf niet eerder als Dublinclaimant aan Spanje overgedragen en kan hij dus niet spreken vanuit eigen ervaring.
7.1
Voor zover eiser bedoelt dat hij bij overdracht aan Spanje vreest voor indirect refoulement, verwijst de rechtbank naar het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 20233. Uit dat arrest volgt dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement. Dit is alleen anders als niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van het betreffende land omdat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er in dat land sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken.4 Eiser heeft niet gesteld dat in Spanje sprake is van systeemfouten in de asielprocedure, waardoor niet zou kunnen worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank onderzoekt daarom niet of er bij overdracht aan Spanje een risico is op indirect refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3 ECLI:EU:C:2023:934.
4 Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat hij veel heeft meegemaakt. Eiser heeft tijdens zijn reis schipbreuk geleden, waarbij zijn zoon, [naam] , is overleden. De stelling van de minister dat eiser dit heeft onderbouwd, is volgens eiser onterecht. Er worden bij schipbreuk geen documenten opgesteld over de gebeurtenis. Eiser heeft ook medische klachten overgehouden door de schipbreuk, als gevolg van het ter water raken.
9. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Spanje onevenredig hard is. Weliswaar voert eiser terecht aan dat de minister ten onrechte aan hem tegenwerpt dat hij de schipbreuk en het overlijden van zijn zoon niet met documenten heeft gestaafd, maar dat betekent nog niet dat de minister de aanvraag ten onrechte niet aan zich heeft getrokken. De minister heeft er namelijk terecht op gewezen dat eiser momenteel niet onder medische of psychische behandeling staat en dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen, voor het geval hij wel behandeling nodig zou hebben. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan worden uitgegaan dat de medische voorzieningen in Spanje van vergelijkbare kwaliteit zijn en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit niet het geval is. Hierin is eiser niet geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.