Op 22 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een verzoekster die de vaststelling van haar staatloosheid verzocht. Het verzoekschrift was ingediend op 16 juli 2025 en de rechtbank heeft zonder mondelinge behandeling beslist, omdat de Staat, vertegenwoordigd door T. Stelpstra, het verzoek adviseerde toe te wijzen. De verzoekster, geboren in Syrië in 1997, heeft in Syrië gewoond tot haar vertrek naar Zweden in 2020 en heeft van 14 december 2020 tot 1 augustus 2022 in Zweden verbleven. Ze beschikt over verschillende documenten, waaronder een Syrisch reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen, maar de echtheid van sommige documenten kon niet worden vastgesteld.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoekster in Nederland woont en onmiddellijk belang heeft bij de vaststelling van haar staatloosheid. De rechtbank heeft de relevante landen, te weten de Palestijnse Gebieden, Syrië en Zweden, in haar beoordeling betrokken. Het is vastgesteld dat Nederland de staat Palestina niet erkent, waardoor Palestijnen uit de Palestijnse gebieden als staatloos worden beschouwd. Verder is het niet aannemelijk dat verzoekster de Syrische nationaliteit heeft, gezien de nationaliteitswetgeving van Syrië. Ook is vastgesteld dat verzoekster in Zweden als staatloos is geregistreerd, waardoor zij ook geen Zweedse nationaliteit heeft.
Op basis van de bevindingen concludeert de rechtbank dat verzoekster door geen enkele staat als onderdaan wordt beschouwd, waardoor haar staatloosheid kan worden vastgesteld. De beschikking is uitgesproken door mr. H.M. Boone, met mr. P. Hillebrand als griffier, en de rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster staatloos is.