In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen twee ouders over de zorg- en contactregeling van hun minderjarige kinderen, de hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie. De ouders zijn van elkaar gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over hun kinderen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoeken van de moeder, hierna aangeduid als [verzoekster], en de vader, hierna aangeduid als [belanghebbende]. De moeder verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen in de oneven weekenden bij de vader verblijven. Daarnaast verzoekt zij voorwaardelijk om de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige bij haar vast te stellen en om een wijziging van de kinderalimentatie. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om afwijzing van het verzoek van de moeder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen tijdens de verblijven bij de vader, wat heeft geleid tot een melding bij Veilig Thuis. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over de zorgregeling aan te houden in afwachting van de resultaten van het onderzoek van Veilig Thuis. Tevens heeft de rechtbank de ouders doorverwezen naar een traject van ouderschapsbemiddeling om hun communicatie te verbeteren en de situatie voor de kinderen te optimaliseren. De rechtbank heeft de betrokken partijen verzocht om de rechtbank tijdig te informeren over de voortgang van dit traject en heeft de Raad voor de Kinderbescherming betrokken bij de verdere beoordeling van de situatie.
De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de verdere beslissingen over de hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie aangehouden tot een pro forma zitting op 1 januari 2026.