ECLI:NL:RBDHA:2025:19327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.48435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Syrische vreemdeling, eiser, die op 4 oktober 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. De rechtbank heeft de zaak op 17 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, en zijn gemachtigde en een tolk aanwezig waren in de rechtbank in Groningen. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, zoals het niet op de juiste wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit, als voldoende geacht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser en dat er zicht is op overdracht binnen een redelijke termijn. Eiser's beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.48435

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. De minister heeft op 4 oktober 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
4. De rechtbank stelt vast dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht zoals bedoeld in de Dublinverordening. De minister heeft namelijk op 7 augustus 2025 een overdrachtsbesluit ten aanzien van eiser genomen. Eiser valt daarom onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.
Gronden
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3d, 3l, 4b, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op de gronden die terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uit de zware en lichte gronden volgt een significant onttrekkingsrisico. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat een minder dwingende maatregel het risico op onttrekking effectief zou beperken.
6.1.
Verder constateert de rechtbank dat eiser geen medische omstandigheden heeft aangevoerd die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien om eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. De rechtbank stelt vast dat de minister op 7 oktober 2025 een eerste uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. Dit is de derde dag van de inbewaringstelling. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op overdracht
8. Eiser betoogt dat zicht op overdracht ontbreekt. Het is volgens eiser onduidelijk op welke termijn de behandeling van het beroep tegen het overdrachtsbesluit en de daarbij gevraagde voorlopige voorziening zullen plaatsvinden. Nu het onduidelijk is hoelang de bewaring zal duren is er geen zicht op overdracht binnen een redelijke termijn.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De minister heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de voorlopige voorziening naar voren te halen. Daarnaast beroept de minister zich op het arrest Amayry [2] , waaruit volgt dat de bewaring zo kort mogelijk moet duren en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden tot dat de overdracht is uitgevoerd.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de bewaring momenteel minder dan drie weken duurt en de uiterlijke overdrachtsdatum pas op 13 december 2025 verstrijkt. Het is de rechtbank niet gebleken dat overdracht binnen die termijn onmogelijk is. Dat op dit moment onduidelijk is wanneer de rechtbank uitspraak zal doen op het beroep tegen het overdrachtsbesluit leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechstpraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 13 september 2017 (ECLI:EU:C:2017:675).