ECLI:NL:RBDHA:2025:19379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/691392 / KG RK 25/1242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid en procedurele beslissingen

Op 20 oktober 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. T.P. Sarneel, de kantonrechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een rolbeslissing waarbij de kantonrechter uitstel had verleend aan de Staat der Nederlanden voor het indienen van een conclusie van antwoord. De verzoeker was van mening dat deze rolbeslissing niet gemotiveerd was en dat de Staat procedureel bevoordeeld werd. Tijdens de zitting op 6 oktober 2025 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker en de kantonrechter aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie. De wrakingskamer overwoog dat rolbeslissingen procedurele beslissingen zijn die geen grond voor wraking vormen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid was en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/58
zaak- /rekestnummer: C/09/691392 / KG RK 25/1242
Beslissing van 20 oktober 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. T.P. Sarneel,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 29 augustus 2025;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 30 september 2025;
- de mail van verzoeker van 30 september 2025 met als bijlage zijn pleitnota;
- de mail van verzoeker van 30 september 2025 met als bijlage zijn (betekende) klachtbrief van 24 augustus 2025;
- de mail van verzoeker van 1 oktober 2025 met daarin een aanvulling op zijn pleitnota;
- de mail van verzoeker van 2 oktober 2025 met bijlages ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een derde uitstelverzoek in de hoofdzaak.
1.2.
Op 6 oktober 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker;
- de kantonrechter;
- [naam 1] , werkzaam bij het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie (OM), gemachtigde namens de Staat der Nederlanden (wederpartij in de hoofdzaak), en [naam 2] , beiden als toehoorders.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de kantonzaak met nummer 11752745 RL EXPL 25-11147 tussen verzoeker en de Staat der Nederlanden. In die zaak heeft de Staat op 15 augustus 2025 om (nader) uitstel verzocht voor het indienen van een conclusie van antwoord. De Staat heeft daarbij aangegeven dat sprake is van klemmende redenen, te weten het feit dat veel digitale systemen bij het OM niet toegankelijk zijn doordat de interne systemen uit voorzorg zijn losgekoppeld op 17 juli 2025 en dat medewerkers die over relevante informatie beschikken met verlof zijn. De Staat heeft op 15 augustus 2025 ook contact opgenomen met verzoeker om te vragen of hij instemde met het verzoek om uitstel. Verzoeker heeft in dat telefoongesprek laten weten daarmee niet in te stemmen. Op 18 augustus 2025 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het verzoek om uitstel. Op de rolzitting van 20 augustus 2025 heeft de kantonrechter in de hoedanigheid van rolrechter uitstel verleend aan de Staat voor het nemen van de conclusie van antwoord. Op 22 augustus 2025 heeft verzoeker een standaard bericht ontvangen dat het uitstel is toegekend op grond van klemmende redenen. Bij brief van 27 augustus 2025 heeft de rechtbank medegedeeld het bezwaar van verzoeker tegen het uitstelverzoek te hebben ontvangen en dat dit onjuist was verwerkt door de griffie. Na kennisneming van het bezwaar van verzoeker heeft de kantonrechter de rolbeslissing om het uitstelverzoek toe te wijzen in stand gelaten. Op 29 augustus 2025 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek ingediend.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan de wraking ten grondslag gelegd.
De rolbeslissing om voor de derde maal uitstel te verlenen aan de wederpartij in de hoofdzaak is niet gemotiveerd. Dit terwijl in dat geval alleen kan worden aangehouden als sprake is van klemmende redenen of instemming van de wederpartij. Het feit dat ondanks het tijdige bezwaar het uitstel ongemotiveerd verleend is, wekt de indruk dat de Staat procedureel bevoordeeld wordt. Verzoeker heeft daarnaast ook zijn vraagtekens geplaatst bij de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het OM, om namens de Staat te kunnen optreden in de hoofdzaak. Tenslotte heeft hij zijn vrees geuit dat het parallel aanhangig zijn van een klachtenprocedure bij het College van procureurs-generaal en zijn civiele procedure (de hoofdzaak) tot gevolg zou kunnen hebben dat gegevens ten onrechte zouden worden ingezien door de Staat.
2.3.
De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer overweegt dat rolbeslissingen procedurele beslissingen zijn, die zijn geënt op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (hierna: LPR), en zien op de voortgang van de procedure. Deze hebben geen betrekking op de beoordeling van de inhoud van de zaak. Ter zitting heeft de kantonrechter benadrukt niet de rechter te zijn die betrokken is, of wordt, bij de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak van verzoeker.
3.3.
Uitgangspunt is dan ook dat een rolbeslissing – ook als deze onjuist zou zijn – in beginsel geen grond vormt voor wraking omdat het een procedurele beslissing is. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven. Hierbij is verder van belang dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat wraking niet gebruikt kan worden als een verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt daarom geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Ter zitting bij de wrakingskamer is door de kantonrechter toegelicht dat hij bij de eerste twee uitstelverzoeken van verzoekers wederpartij in de hoofdzaak niet betrokken is geweest. Dit derde verzoek is door de kantonrechter toegewezen op grond van de klemmende redenen genoemd in de brief van de Staat van 15 augustus 2025. Verder is ter zitting erkend dat het ongelukkig is dat het bezwaar van verzoeker niet direct bij het nemen van de beslissing kon worden betrokken. Dit bezwaar is echter vervolgens alsnog door de kantonrechter meegenomen en heeft de beslissing niet anders gemaakt. De wrakingskamer is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden en de gegeven motivering van de beslissing geen sprake is van de uitzonderingssituatie zoals hiervoor onder overweging 3.3 weergegeven. Hieruit kan dan ook geen (objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid worden afgeleid.
3.5.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ten aanzien van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het OM en de parallelle klachtenprocedure laat de wrakingskamer buiten beschouwing, aangezien dit geen omstandigheden zijn die relevant zijn voor, of een rol hebben gespeeld bij, de beslissing die aanleiding heeft gegeven tot het wrakingsverzoek. Dit kan dan ook geen grond opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de kantonrechter.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• de wederpartij in de hoofdzaak p/a haar gemachtigde;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.W. Schippers, M. Rootring en D. Biever, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.P.A. Stok en in het openbaar uitgesproken op
20 oktober 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.