ECLI:NL:RBDHA:2025:19382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/691963 / KG RK 25-1288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in kortgedingprocedure wegens afwijzing verzoek om aanhouding

Op 20 oktober 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die de kantonrechter mr. P.M. Frinking wilde wraken. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een procedurele beslissing waarbij het verzoek om aanhouding van de zitting op 11 september 2025 was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij door overmacht niet aanwezig kon zijn bij deze zitting en dat de afwijzing van zijn verzoek om aanhouding hem onevenredig schaadde in zijn belangen. Hij meende dat hierdoor de beginselen van 'equality of arms', tegenspraak en partijautonomie waren geschonden, wat zou wijzen op vooringenomenheid van de kantonrechter.

De wrakingskamer overwoog dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. Het uitgangspunt is dat rechters onpartijdig worden geacht, en dat een procedurele beslissing, zoals de afwijzing van een verzoek om aanhouding, in beginsel geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. Bovendien bleek dat verzoeker niet had gereageerd op de mogelijkheid om digitaal deel te nemen aan de zitting, en dat hij geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om iemand te machtigen.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/60
zaak- /rekestnummer: C/09/691963 / KG RK 25-1288
Beslissing van 20 oktober 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. P.M. Frinking,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 16 september 2025;
- de aanvullende informatie van verzoeker ten aanzien van het wrakingsverzoek van 21 september 2025;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 30 september 2025.
1.2.
Op 6 oktober 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker;
- namens [wederpartij in de hoofdzaak] , zijn raadsman mr. M. Dijkstra, de wederpartij in de hoofdzaak, als toehoorder via een videoverbinding.
De kantonrechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met de nummers 11778746 CV EXPL 25-2140, 11778759 CV EXPL 25-2141 en 11778789 CV EXPL 25-2142 tussen verzoeker en [wederpartij in de hoofdzaak] , de wederpartij in de hoofdzaak. Deze zaak betreft drie verzet-daagvaardingen in een kortgedingprocedure. Op 11 september 2025 heeft bij de kantonrechter, in de hoedanigheid van voorzieningenrechter, de mondelinge behandeling in verzet in kortgeding plaatsgevonden. Daar is verzoeker niet verschenen. Op 16 september 2025 heeft verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan de wraking ten grondslag gelegd.
Verzoeker stelt dat hij door overmacht niet aanwezig kon zijn bij de zitting in de hoofdzaak op 11 september 2025. Dit heeft hij op voorhand laten weten aan de kantonrechter en hij heeft verzocht om aanhouding. De kantonrechter heeft het verzoek om aanhouding niet gehonoreerd. Verzoeker meent dat hij hierdoor onevenredig is geschaad in zijn belangen en dat de beginselen van ‘equality of arms’, tegenspraak en partijautonomie zijn geschonden. Hieruit volgt volgens verzoeker de vooringenomenheid van de kantonrechter. Voorts heeft verzoeker gesteld dat de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling de ontvankelijkheidsvragen heeft overgeslagen, zoals of sprake is van een juiste dagvaarding, een correcte oproeping en of de termijn van verzet niet is verlopen. De kantonrechter heeft aangekondigd dat vonnis zal worden gewezen op 25 september 2025. Dit betekent volgens verzoeker dat de kantonrechter inhoudelijk naar de zaak heeft gekeken en dat hij al heeft beslist ten aanzien van de ontvankelijkheid. Daarmee negeert de kantonrechter de goede procesorde van artikel 143, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Verzoeker stelt dat hij de kantonrechter eerder heeft beschuldigd van vooringenomenheid, namelijk op de zitting van 28 juni 2025. Volgens verzoeker leidde dit tot een onbegrijpelijke uitspraak waarin de rechter ongemotiveerd artikel 143, derde lid, Rv heeft genegeerd.
2.3.
De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Voor zover het wrakingsverzoek is gestoeld op de afwijzing van het verzoek om aanhouding overweegt de wrakingskamer dat dit een procedurele beslissing betreft. Uitgangspunt is dat een dergelijke beslissing – ook als deze onjuist zou zijn – in beginsel geen grond vormt voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven. Hierbij is verder van belang dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat wraking niet gebruikt kan worden als een verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt daarom geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak
3.3.
Verzoeker heeft in zijn wrakingsgronden geen omstandigheden genoemd die kunnen maken dat sprake is van een uitzonderingssituatie zoals benoemd onder 3.2. Hij heeft enkel verwezen naar de voor hem nadelige gevolgen van de procesbeslissing. Het feit dat verzoeker – zoals hij tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer heeft toegelicht – het grootste deel van de tijd in Nicaragua woont en geen verblijfplaats maar enkel een briefadres heeft in Nederland, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij is van belang dat de datumbepaling van een mondelinge behandeling zo mogelijk in overeenstemming met partijen plaatsvindt, waarbij aan hen gevraagd wordt verhinderdata op te geven. Uit de stukken blijkt dat dit ook in de hoofdzaak is gebeurd en dat de zitting vervolgens is bepaald op een datum die door verzoeker niet als verhinderdatum was opgegeven . Bovendien blijkt uit de stukken dat de kantonrechter heeft getracht een oplossing te bieden voor het feit dat verzoeker niet aanwezig kon zijn, door aan te geven dat hij iemand zou kunnen machtigen. Van deze mogelijkheid heeft verzoeker geen gebruik gemaakt. Verzoeker is voorts toegestaan om digitaal deel te nemen aan de zitting en heeft een link toegestuurd gekregen. Verzoeker heeft daar er echter geen gebruik van gemaakt. De kantonrechter heeft geen rekening kunnen houden met de door verzoeker gestelde problemen met de internetverbinding, omdat verzoeker de kantonrechter daarvan kort voor of tijdens de zitting niet op de hoogte heeft gesteld. Dit samenstel van omstandigheden levert naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook geen grond op voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de kantonrechter. Ook voor de (wijze van) behandeling van de door verzoeker genoemde ontvankelijkheidsvragen geldt dat dit beslissingen betreft die niet zonder meer tot wraking kunnen leiden, nog daargelaten dat de kantonrechter heeft aangegeven nog niet op deze vragen te hebben beslist en dit eerst bij vonnis te zullen doen. Hetgeen verzoeker daarover heeft gesteld, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer heeft verzoeker aangegeven dat hij tijdens de mondelinge behandeling in een andere (aan de hoofdzaak gerelateerde) zaak het gevoel kreeg dat er sprake was van vooringenomenheid bij de kantonrechter. Hierover overweegt de wrakingskamer dat de eventuele (schijn van) vooringenomenheid in een andere procedure hier niet ter beoordeling voorligt. Wat er eventueel heeft gespeeld in een andere zaak kan nu geen grond voor wraking (meer) zijn. Daarbij komt dat deze omstandigheid niet concreet en onderbouwd is weergegeven in het wrakingsverzoek van 16 september 2025, terwijl de wet voorschrijft dat alle bekende omstandigheden die aanleiding geven tot het wrakingsverzoek daarin opgenomen moeten worden. Hetgeen in dit verband is aangevoerd zal de wrakingskamer dan ook niet bij de beoordeling betrekken.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de wederpartij in de hoofdzaak p/a mr. M. Dijkstra;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.W. Schippers, M. Rootring en D. Biever in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.P.A. Stok en in het openbaar uitgesproken op
20 oktober 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.