ECLI:NL:RBDHA:2025:1939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van geloofsgroei en afvalligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de opvolgende asielaanvraag van een Iraakse eiser. De eiser, die eerder meerdere asielaanvragen had ingediend, stelde dat hij sinds 2014 geen moslim meer was en in 2016 tot het christendom was bekeerd. De rechtbank beoordeelde de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden die de eiser had aangevoerd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de gestelde geloofsgroei en bekering ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank concludeerde dat de minister op goede gronden had vastgesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig waren, maar dat de gestelde geloofsgroei en afvalligheid niet konden worden aangenomen als asielmotief. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat er nieuwe elementen waren die een positieve uitkomst van de aanvraag konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van een integrale beoordeling van asielmotieven en de noodzaak voor de eiser om nieuwe, overtuigende verklaringen te geven over zijn geloofsgroei en karakterwijzigingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2423

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Inleiding

1. Eiser heeft op 9 maart 2022 een opvolgende asielaanvraag ingediend.
1.1.
Bij besluit van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaaknummer NL25.2424,
op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de kennelijk ongegrondverklaring van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis
3. Eiser heeft op 12 februari 2008 zijn eerste aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van
14 oktober 2009 afgewezen en het daartegen ingesteld beroep is op 20 oktober 2010 ongegrond verklaard. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 21 juli 2011 het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
3.1.
Op 31 oktober 2014 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij een afvallige van de islam is en dat hij een homoseksuele gerichtheid heeft. Bij besluit van 28 april 2015 is deze aanvraag afgewezen. Het daartegen ingesteld beroep is op 11 februari 2016 ongegrond verklaard. [3] Het door eiser ingestelde hoger beroep is door de Afdeling op 17 juni 2016 kennelijk ongegrond verklaard. [4]
3.2.
Op 2 februari 2018 heeft eiser zijn derde asielaanvraag ingediend. Daarin heeft hij verklaard dat hij in zijn voorgaande procedures niet de waarheid heeft verteld over zijn identiteit, herkomst en zijn gestelde seksuele gerichtheid. Eiser heeft verklaard dat hij [naam] is, geboren op [geboortedatum] en dat hij afkomstig is uit Suleymania en niet [naam] , geboren op [geboortedatum] , afkomstig uit Zuid-Irak. Ook heeft eiser verklaard dat hij heeft gelogen over zijn asielrelaas, maar dat hij nu wel de waarheid spreekt. Eiser heeft verklaard dat hij tot het christendom is bekeerd en heeft ter onderbouwing hiervan een doopakte en getuigschriften van International Christian Fellowship ingediend. Bij besluit van 20 juni 2018 is deze (opvolgende) aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [5] Het door eiser ingestelde beroep is op 5 september 2018 door deze rechtbank ongegrond verklaard. [6] Deze uitspraak is op 17 juli 2019 door de Afdeling bevestigd. [7]
De onderhavige asielaanvraag
4. Op 9 maart 2022 heeft eiser voor de vierde keer een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat er sprake is van geloofsgroei en dat zijn bekering geloofwaardig is. Op het aanvraagformulier is aangegeven dat eiser sinds 2014 geen moslim meer is en dat hij in 2016 christen is geworden. Volgens eiser zijn er twee meetmomenten: het moment waarop eiser afvallige is geworden en het moment van zijn bekering tot het christendom. Eiser wijst daarbij op Werkinstructie 2022/3. Ter ondersteuning van zijn asielaanvraag heeft eiser twee documenten ingediend:
- een verklaring International Christian Fellowship van 4 maart 2022;
- handtekeningenlijst van kerkgenoten van 13 januari 2022.
De relevante elementen en de besluitvorming
4.1.
Volgens de minister bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante asielmotieven:
- eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eisers geloofsgroei.
Eisers gestelde afvalligheid is beoordeeld, maar niet aangemerkt als afzonderlijk asielmotief.
4.2.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De door eiser gestelde geloofsgroei (en bekering) en afvalligheid zijn ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft verzuimd om nader te concretiseren hoe zijn karakter is gewijzigd aan de hand van zijn (gestelde) bekering tot het christelijke geloof. De minister verwacht van eiser dat hij daarover concreet en op persoonlijke wijze kan verklaren, maar meent dat eiser daarin niet is geslaagd. Bovendien zijn de verklaringen tijdens deze procedure grotendeels hetzelfde als in de vorige procedure. Dat eiser nagenoeg dezelfde effecten benoemt als in het kader van zijn eerder ongeloofwaardig bevonden bekering doet afbreuk aan de gestelde geloofsgroei. De minister heeft bij de beoordeling betrokken dat eiser in 2019, drie jaar na zijn gestelde bekering, meerdere malen met justitie in aanmerking is gekomen. Dit is volgens de minister bijzonder nu de door eiser gestelde geloofsbeleving en zijn gestelde nieuwe levenswijze hiermee niet zijn te rijmen. Eisers uitleg dat hij geleidelijk zou zijn veranderd als gevolg van de bekering en zeker niet onmiddellijk vindt de minister onvoldoende verhelderend. De juistheid van de in rechte vaststaande uitspraken kan eiser niet meer aan de orde worden stellen in deze procedure. Daarom wordt geen gewicht toegekend aan de stelling dat eiser sinds 2014 geen moslim meer is, maar afvallige en in 2016 christen is geworden. Het geloofwaardige asielmotief, namelijk eisers identiteit, is niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag en ook is niet gebleken dat bij terugkeer problemen als gevolg van het niet geloven in en het niet praktiseren van de islam kunnen optreden. Een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Irak is evenmin aannemelijk gemaakt. Eiser komt dus niet in aanmerking voor een asielvergunning.
Toetsingskader
5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022 [8] volgt dat in zaken over geloofsgroei verweerder als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet beoordelen in samenhang met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd. Het asielrelaas waar de vreemdeling op voortborduurt, is eerder ongeloofwaardig geacht en die beoordeling is het uitgangspunt van de opvolgende procedure. De vreemdeling moet in de aanvraag dan ook goed toelichten waarom de als nieuw ingebrachte elementen en bevindingen alsnog zouden kunnen leiden tot een voor hem positieve uitkomst, ondanks de tegenwerpingen die in de voorgaande procedure zijn gemaakt. Nieuwe elementen en bevindingen kunnen wel invloed hebben op de wijze waarop de gegevens uit de voorgaande procedure moeten worden beoordeeld. Nieuwe elementen en bevindingen in combinatie met de gegevens uit de voorgaande procedure vormen een nieuw samenstel van gegevens, waarover de minister zich nog niet eerder heeft uitgelaten.
5.1.
Over de inhoudelijke beoordeling van een beroep op geloofsgroei staat in de WI 2022/3 [9] voor zover relevant, het volgende. Als de vreemdeling de nadruk legt op toegenomen of gewijzigde kennis en/of activiteiten mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de nadien voortgezette of ontplooide activiteiten en opgedane kennis. Enkel de verklaringen over voortzetting, intensivering of wijziging van activiteiten en/of vergroten van kennis, zonder dat daarbij overtuigende verklaringen worden afgelegd over de persoonlijke beleving hiervan, zullen dus in de regel onvoldoende zijn om niet overtuigende verklaringen over het proces en de motieven van de bekering te compenseren.
5.2.
Ter zitting is, desgevraagd, door de minister nader toegelicht waarom er volgens de minister geen sprake is van los van elkaar staande asielmotieven voor wat betreft de bekering en de afvalligheid. Daarbij is gewezen op eerder vermelde WI 2022/3 en is gesteld dat de gestelde afvalligheid als onderdeel van de bekering is beoordeeld. Het valt volgens de minister onder dezelfde asielmotief van bekering. De afvalligheid is al eerder beoordeeld en het oordeel daarover staat in rechte vast en de minister stelt daarover in deze procedure niks nieuws te hebben gehoord.
Standpunt van eiser
Geloofsgroei
6. Eiser stelt dat in het bestreden besluit ten onrechte mede is gebaseerd op de eerder vastgestelde ongeloofwaardig geachte bekering tot het christendom en de uitspraak daarover van 17 juli 2019. Met deze redenering is volgens eiser een herhaalde asielaanvraag op basis van een gestelde (verdiepte) bekering tot het christendom of afvalligheid überhaupt niet zinvol omdat dat asielmotief al eerder is beoordeeld en afgewezen.
6.1.
Deze beroepsgrond kan niet slagen. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een integrale toetsing en beoordeling. Het is aan eiser om aannemelijk te maken en nader uit te leggen wat in deze procedure nieuw is ten opzichte van zijn eerdere asielaanvragen. Dat asielmotieven al eerder zijn beoordeeld (en het oordeel daarover in rechte vaststaat) betekent nog niet dat een nieuwe asielaanvraag per definitie kansloos is, omdat alles in samenhangt dient te worden beoordeeld, zoals volgt uit de onder punt 5 aangehaalde uitspraak van de Afdeling.
6.2.
Eiser stelt verder dat hij op voldoende concrete en persoonlijke wijze heeft verklaard over de door hem gestelde karakterwijziging op basis van het christelijk geloof. Eiser stelt dat hij meerdere voorbeelden heeft gegeven en ook dat zijn karakterwijziging gelijk viel met zijn bekering tot het christendom. Eiser stelt ook dat ten onrechte van hem wordt verlangd dat hij meer hierover inzichtelijk moet maken en dat de zaak moet worden omgedraaid. Eiser stelt dat forse veranderingen in zijn karakter uitsluitend te verklaren zijn door de bekering tot het christendom, met name nu deze veranderingen in zijn karakter pas op een wat gevorderde leeftijd hebben plaatsgevonden. Dat maakt de koppeling van deze wijzigingen aan de door eiser gestelde bekering tot het christendom logisch en begrijpelijk.
6.3.
Ook deze grond kan niet slagen. De rechtbank meent dat de minister op goede gronden heeft gesteld dat eiser met zijn verklaringen er niet in is geslaagd om nader te concretiseren dat zijn karakter is gewijzigd aan de hand van het door hem gestelde christelijk geloof. Eisers verklaringen over de door hem gestelde geloofsgroei zijn niet wezenlijk anders dan wat hij in de vorige procedures heeft verklaard. Verder heeft de minister, anders dan eiser heeft gesteld, hem ook de aanraking met justitie mogen tegenwerpen. Eiser heeft zelf gesteld dat door zijn bekering zijn levenswijze is veranderd en dat hij sinds 2016 zijn slechte gewoonten achter zich heeft gelaten. Gelet op de ernst van de feiten en het gebrek aan een persoonlijke toelichting daarover heeft de minister mogen stellen dat de strafbare feiten niet zijn te rijmen met de door eiser gestelde veranderingen in zijn karakter. Dat christenen ook strafbare feiten kunnen plegen laat onverlet dat de minister eiser heeft mogen tegenwerpen dat deze strafbare feiten niet zijn te rijmen met eisers eigen verklaringen omtrent zijn gedragsverandering. De stelling dat de bewijslast op dit punt omgedraaid zou moeten worden, slaagt ook niet. Het is aan eiser om de gestelde geloofsgroei aannemelijk te maken. De minister heeft terecht overwogen dat eiser daarin niet geslaagd is.
Afvalligheid
7. Eiser stelt dat dat de afvalligheid als losstaand asielmotief beoordeeld had moeten worden. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat bovendien een onjuiste beoordeling heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat de afvalligheid wel eerder is getoetst, maar niet met de juiste definitie. Afvalligheid betekent volgens eiser een daadwerkelijk afwending van het geloof, in zijn geval van de islam. Dat iemand, zoals eiser ten tijde van zijn eerdere asielaanvragen, stelt niet meer praktiserend te zijn en niet veel ophad met het geloof, betekent nog niet dat hij afvallig is.
7.1.
De minister volgt niet dat de door eiser gestelde afvalligheid als een zelfstandig asielmotief moet worden beoordeeld nu gebleken is dat de gestelde bekering tot het christendom en ook zijn afvalligheid in vorige procedures ongeloofwaardig zijn bevonden. Er zijn geen twee meetmomenten, zoals in het aanvraagformulier is gesuggereerd. De gestelde afvalligheid is reeds in de procedure van 2015 [10] ongeloofwaardig bevonden en in de rechte vaststaande uitspraak van 11 februari 2016 is geoordeeld dat de gestelde afvalligheid geen novum is, omdat eiser al tijdens de eerste asielprocedure heeft verklaard niets met het geloof te doen en ook, zo volgt uit het gehoor opvolgende aanvraag van 31 oktober 2014, dat hij nimmer praktiserend is geweest. Eiser heeft deze verklaringen herhaald in het gehoor [11] in het kader van de huidige asielprocedure.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om in het geval van eiser de afvalligheid anders te beoordelen dan zoals nu is gedaan in het bestreden besluit. In rechte is vast dat eisers gestelde afwending van de islam en eisers verklaringen daarover ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft geen nieuwe verklaringen afgelegd over zijn afvalligheid, maar enkel zijn eerdere verklaringen herhaald. Voor zover eiser betoogt dat er nu sprake zou zijn van een andere vorm van afvalligheid volgt de rechtbank hem niet. De rechtbank wijst erop dat eiser in de gronden van beroep van 12 juni 2015 [12] zelf heeft aangevoerd dat hij wel degelijk gezien moet worden als afvallige en dat afvalligheid in Irak met de doodstraf wordt bestraft. Met de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2016 is in rechte vast komen te staan dat eisers verklaringen over de door hem gestelde afvalligheid niet geloofwaardig zijn. Ook in de procedure van 2018 heeft eiser verklaard dat de islam niet meer voor hem voldeed. [13] Van een onjuiste beoordeling is niet gebleken.
Toegedichte afvalligheid of bekering
8. Eiser heeft gesteld dat de minister moet beoordelen of sprake is van toegedichte bekering of afvalligheid. Het enkele feit dat de minister hem niet gelooft, betekent niet dat zijn familie of de autoriteiten in Irak niet zullen geloven dat hij afvallig dan wel bekeerd is.
8.1.
De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem afvalligheid of bekering zal worden toegedicht bij terugkeer naar Irak. Daartoe heeft de minister kunnen overwogen dat in rechte vast is komen te staan dat niet aannemelijk is dat eisers familie door hem telefonisch op de hoogte is gesteld van de gestelde bekering. Eiser stelt weliswaar dat hij vreest voor zijn familie vanwege de door hem gestelde bekering maar uit zijn verklaringen blijkt niet dat zijn familie hem ziet als afvallige. Eiser heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat zijn familie op de hoogte is van de gestelde afvalligheid.
8. Gelet op voorgaande heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over de door hem gestelde geloofsgroei en afvalligheid ongeloofwaardig zijn.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande heeft de minister de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Aissa, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Griffier rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw.
2.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, AWB 09/41308.
3.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, Awb 15/9670
4.201601652/1/V2.
5.Op grond van artikel 31, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw.
6.NL18.11683.
7.201807510/1/V2.
9.Werkinstructie 2022/3 Bekeerlingen en afvalligen.
10.Zie besluit van 28 april 2015.
11.Zie het gehoor van 2 oktober 2024 en 14 oktober 2024, bld. 9.
12.Gedingstuk 55, bld, 3.
13.Zie r.o. 5.2 van de uitspraak van 5 september 2018, NL18.11683.