In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres, die stelt Somalische nationaliteit te hebben, diende op 31 augustus 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 22 november 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond en een terugkeerbesluit naar Ethiopië opgelegd. De rechtbank heeft op 9 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.
Eiseres heeft haar asielaanvraag onderbouwd met de stelling dat zij geen biologisch kind is van haar ouders en dat zij bedreigd is door haar ex-man. De rechtbank oordeelt dat de verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres niet geloofwaardig heeft geacht, omdat eiseres geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar claims. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast bij eiseres ligt en dat zij onvoldoende inspanningen heeft geleverd om identificerende documenten te verkrijgen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag, maar gegrond voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft beoordeeld of er voor de dochter van eiseres een risico bestaat op schending van het refoulementverbod bij terugkeer naar Ethiopië. De rechtbank vernietigt daarom het terugkeerbesluit en het inreisverbod, omdat de asielmotieven van de dochter niet zelfstandig zijn beoordeeld. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiseres.