In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van een Kameroense eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres heeft op 14 mei 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister heeft deze afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2025 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat er geen actueel algemeen ambtsbericht over Kameroen beschikbaar is en dat de minister onvoldoende recente informatie heeft betrokken bij de beoordeling van de vrees voor vervolging van eiseres. De rechtbank concludeert dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat eiseres geen gegronde vrees voor vervolging of risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Kameroen vanwege haar politieke overtuiging. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiseres vergoed.
De rechtbank benadrukt dat de minister eiseres in het nader gehoor niet heeft bevraagd naar de activiteiten die zij bij terugkeer zou willen verrichten om haar politieke overtuiging te uiten, wat een belangrijk aspect is in de beoordeling van asielaanvragen. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en dat de overige beroepsgronden geen bespreking behoeven.