ECLI:NL:RBDHA:2025:19478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.49930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling en de gronden voor de maatregel van bewaring

Op 24 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie op 9 oktober 2025 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 oktober 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld, waarbij de minister zware en lichte gronden heeft aangevoerd. De rechtbank concludeert dat de lichte gronden, die onbetwist zijn, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij geen gevolg heeft gegeven aan eerdere verplichtingen om Nederland te verlaten. De rechtbank heeft ook overwogen dat er zicht op uitzetting naar Nigeria is, aangezien er een aanvraag voor een laissez-passer is ingediend. De rechtbank oordeelt dat de minister voortvarend heeft gehandeld en dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49930

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Bovengenoemde zware gronden zijn betwist. De onbetwiste lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [1] Ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van de zware gronden dat de minister de zware grond 3b terecht heeft tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de minister hieraan terecht ten grondslag legt is eiser op 3 april 2024 met onbekende bestemming vertrokken. Dat eiser vreesde voor uitzetting, doet niet af aan het gegeven dat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Ook heeft de minister de zware grond 3i terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Eiser heeft namelijk tijdens het vertrekgesprek van 1 oktober 2025 en tijdens het gehoor van 9 oktober 2025 verklaard dat hij niet terug zal keren naar Nigeria. Ook heeft eiser nimmer contact opgenomen met de Internationale Organisatie voor Migratie om een vrijwillige terugkeer naar Nigeria te bewerkstelligen. Dat eiser vanwege zijn problemen niet kan terugkeren naar Nigeria, wordt niet gevolgd. Eisers problemen in Nigeria met de autoriteiten zijn namelijk behandeld in zijn asielprocedures. De laatste aanvraag is bij besluit van 25 april 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Hierin is geoordeeld dat er geen reden is om gegronde vrees voor vervolging aan te nemen. Bij uitspraak van 19 juni 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) staat dit in rechte vast. [2] Voor de zware gronden 3b en 3i is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [3] Gelet op voorgaande zijn er voldoende gronden die de maatregel van bewaring kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Nigeria ontbreekt. De eerdere maatregel van bewaring heeft immers ook niet geleid tot uitzetting.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het algemeen ontbreekt zicht op uitzetting naar Nigeria binnen een redelijke termijn niet. [4] Er is ook geen aanleiding om te oordelen dat dit in het geval van eiser anders is. Uit de stukken blijkt dat op 13 oktober 2025 een aanvraag is gedaan om een laissez-passer. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen. De Nigeriaanse autoriteiten hebben niet te kennen gegeven de laissez-passer aanvraag niet in behandeling te nemen. Bovendien heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser deze procedure kan bespoedigen door identificerende documenten aan te leveren. De eerdere maatregelen zijn niet opgeheven vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting. De eerste maatregel van bewaring is op 2 december 2021 opgeheven naar aanleiding van een belangenafweging. De minister licht op de zitting toe dat in een interne notitie staat dat eiser weigerde een Covid-19 test af te nemen. De tweede maatregel is op 12 april 2024 opgeheven omdat andere belangen prevaleerden. Dat de eerdere maatregel niet heeft geleid tot een uitzetting, betekent niet dat deze maatregel ook niet zal leiden tot een uitzetting.
Heeft de minister voortvarend gehandeld?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Zo heeft de minister op 13 oktober 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op dezelfde dag is ook de laissez-passer aanvraag verzonden naar de Nigeriaanse autoriteiten.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2456.
3.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Zie ABRvS 20 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2707 en 27 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2418.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.