ECLI:NL:RBDHA:2025:19494
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in Dublinprocedure asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een Dublinprocedure. Verzoeker, die asiel heeft aangevraagd, is geconfronteerd met een besluit van de minister van Asiel en Migratie van 13 augustus 2025, waarin zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit werd op 24 september 2025 kennelijk ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoeker verzet aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn overdracht aan Spanje te voorkomen, zodat hij zijn verzet in Nederland kan afwachten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Spanje niet de bescherming kan krijgen die hij nodig heeft, ondanks zijn claims van mishandeling vanwege zijn seksuele gerichtheid. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij zich niet kan wenden tot de Spaanse autoriteiten voor hulp. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is, ondanks de dreigende overdracht aan Spanje op 23 oktober 2025. De uitspraak benadrukt dat de argumenten van verzoeker niet voldoende zijn om te concluderen dat de rechtbank hem op een zitting had moeten horen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de minister hoeft geen proceskosten te betalen.