ECLI:NL:RBDHA:2025:19495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.51336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in Dublinprocedure asielaanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een Dublinprocedure. Verzoeker, die asiel heeft aangevraagd, is door de minister van Asiel en Migratie op 13 augustus 2025 geïnformeerd dat zijn aanvraag niet in behandeling wordt genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit beroep is op 24 september 2025 kennelijk ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoeker verzet aangetekend tegen deze uitspraak en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn overdracht aan Spanje te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er spoedeisend belang is, omdat verzoeker op 23 oktober 2025 zou worden overgedragen aan Spanje. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij en zijn partner, die ook aan Spanje zullen worden overgedragen, zich niet kunnen wenden tot de Spaanse autoriteiten in geval van problemen. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de Spaanse autoriteiten verzoeker niet zullen helpen vanwege zijn seksuele gerichtheid. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, en de minister hoeft geen proceskosten te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.51336

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de minister van Asiel en Migratie,(gemachtigde: [naam] )

Inleiding

1. Bij besluit van 13 augustus 2025 heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep is bij uitspraak van 24 september 2025 (de bestreden uitspraak) kennelijk ongegrond verklaard [1] .
1.2.
Verzoeker heeft tegen de bestreden uitspraak verzet ingediend.
1.3.
Op 20 oktober 2025 is aan verzoeker kenbaar gemaakt dat hij op 23 oktober 2025 zal worden overgedragen aan Spanje. Verzoeker heeft vervolgens om een voorlopige voorziening verzocht met het doel om niet te worden overgedragen en zijn verzet in Nederland te kunnen afwachten. De minister heeft een reactie ingediend op dit verzoek.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Verzoeker heeft een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Spanje daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Zij heeft in de bestreden uitspraak – kort samengevat – geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het geval van Spanje niet (langer) kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij bij problemen geen mogelijkheid heeft om te klagen bij de Spaanse autoriteiten. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Spaanse autoriteiten hem niet zullen helpen vanwege zijn seksuele gerichtheid.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker betoogt dat de rechtbank hem op een zitting had moeten horen, omdat bij de rechtbank blijkbaar onduidelijkheid bestaat over de mishandeling die zijn partner in Spanje heeft ondergaan. De rechtbank had verzoeker en zijn partner tijdens een zitting hierover kunnen bevragen. De rechtbank gaat ook ten onrechte er aan voorbij dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de partner van verzoeker in Spanje is mishandeld vanwege zijn seksuele gerichtheid. Tot slot betoogt verzoeker dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom zijn beroepsgrond dat de Spaanse autoriteiten onvoldoende bescherming bieden aan kwetsbare groepen niet slaagt.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist en kan als partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad ook uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting. [2]
Is er sprake van spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen, omdat verzoeker op 23 oktober 2025 zal worden overgedragen aan Spanje. Het primaire standpunt van de minister dat er vanwege een gefaciliteerd vertrek geen sprake is van spoedeisend belang, wordt niet gevolgd. De voorzieningenrechter wijst op de uitspraak van deze rechtbank van 13 september 2024. [3] De voorzieningenrechter zal beoordelen of het verzet een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de verzetsprocedure niet.
Heeft het verzet een redelijke kans van slagen?
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij verzet uitsluitend de vraag speelt of de rechtbank terecht uitspraak heeft gedaan zonder verzoeker op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die op een zitting ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan wordt het verzet gegrond verklaard zodat nader onderzoek kan plaatsvinden.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. Eventuele onduidelijkheden over de mishandeling van de partner van verzoeker in een nachtclub in Spanje door voor hem onbekende homofobe mensen, is onvoldoende reden om te concluderen dat de rechtbank verzoeker en zijn partner op een zitting had moeten horen. Verzoeker heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij en zijn partner – die tegelijkertijd aan Spanje zal worden overgedragen – zich bij zulke problemen niet kunnen wenden tot de Spaanse autoriteiten. Dit maakt dan ook niet dat het oordeel in de bestreden uitspraak dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, niet meer buiten redelijke twijfel staat.
8. Verzoeker heeft verder geen gronden aangevoerd waardoor moet worden getwijfeld aan de uitkomst van de bestreden uitspraak. De tekst op pagina 81 van het AIDA Country Report: Spain van april 2025 waar verzoeker op heeft gewezen, gaat over de tijdelijke opvangcentra in [plaats 1] en [plaats 2] . Deze tijdelijke opvangcentra zorgen volgens het rapport voor de eerste opvang van nieuwe en/of ongedocumenteerde asielzoekers, voordat zij naar andere centra worden overgebracht. Verzoeker heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer op grond van de Dublinverordening in deze tijdelijke opvangcentra terecht zal komen. Voor zover verzoeker of zijn partner problemen in de andere opvangcentra ervaren vanwege hun seksuele gerichtheid, mag van hen worden verwacht dat zij zich wenden tot de (hogere) Spaanse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. De minister hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is telefonisch aan partijen medegedeeld op 22 oktober 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL25.38397.
2.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.