ECLI:NL:RBDHA:2025:19498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.7361 en NL25.7362 en NL25.7359 en NL25.7360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Pakistaanse eiseressen afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, maar rechtbank oordeelt dat fatwa onvoldoende is betrokken bij de besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 augustus 2025, worden de asielaanvragen van twee Pakistaanse eiseressen beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had hun aanvragen afgewezen op basis van de stelling dat deze kennelijk ongegrond waren. De eiseressen, een moeder en haar dochter, vreesden voor hun leven vanwege een fatwa die tegen hen was uitgesproken na beschuldigingen van godslastering. De rechtbank oordeelt dat de minister de schriftelijke fatwa onvoldoende heeft betrokken bij zijn besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat de fatwa, die de eiseressen als bewijs hebben overgelegd, niet adequaat is beoordeeld in de context van hun asielrelaas. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten onvoldoende deugdelijk zijn gemotiveerd en verklaart de beroepen gegrond. De minister wordt opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank wijst ook de verzoeken om voorlopige voorzieningen af, omdat de beroepen zijn beslist. De proceskosten van de eiseressen worden vergoed door de minister.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht
Zaaknummers t.a.v. [eiseres 1]: NL25.7361 (beroep)
NL25.7362 (voorlopige voorziening) Zaaknummers t.a.v. [eiseres 2]: NL25.7359 (beroep)
NL25.7360 (voorlopige voorziening)
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen [eiseres 1], geboren op [geboortedatum 1] 1965, eiseres en verzoekster (hierna: [eiseres 1]),
[eiseres 2],geboren op [geboortedatum 2] 2001, eiseres en verzoekster (hierna: [eiseres 2]),
beiden van Pakistaanse nationaliteit, hierna samen te noemen: eiseressen (gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. D. Gigengack).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) de beroepen van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en hun verzoeken om een voorlopige voorziening.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 15 februari 2025 (hierna afzonderlijk: het bestreden besluit, en hierna samen: de bestreden besluiten) heeft de minister de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond.1
1.3.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
De rechtbank heeft de zaken op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseressen, de gemachtigde van eiseressen, V. Sharma als tolk in de taal Punjabi en de gemachtigde van de minister.
1 Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen van eiseressen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas van eiseressen
4. Eiseressen hebben – kort samengevat – het volgende relaas aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd. Moeder [eiseres 1] en dochter [eiseres 2] vrezen beiden voor hun leven vanwege godslasteringsbeschuldiging (ook wel genaamd: blasfemie). Tijdens een bezoek in Pakistan aan hun zieke echtgenoot/vader, werd [eiseres 1] onwel. Ze moest overgeven in een tuktuk waar islamitische teksten hingen. De tuktuk-chauffeur beschuldigde hen ervan de profeet Mohammed te hebben beledigd. Hierna werd in een moskee mondeling een fatwa uitgesproken, waarbij werd gezegd dat [eiseres 1] en [eiseres 2] gedood moeten worden. Later ontvingen eiseressen een schriftelijke fatwa, waarin staat dat zij beledigende uitspraken hebben gedaan tegen de Islam en de profeet Mohammed en dat daartegen ten minste de doodstraf staat. Daarnaast is er aangifte tegen hen gedaan. Toen zij terug waren in hun woonplaats Dubai (Verenigde Arabische Emiraten), kregen zij meerdere dreigtelefoontjes, zowel vanuit Pakistaanse als lokale nummers. Uit vrees voor hun leven zijn [eiseres 1] en [eiseres 2] naar Nederland gereisd.

Het bestreden besluit van [eiseres 1]

5. Het asielrelaas van [eiseres 1] bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen vanwege religie.
5.1.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van [eiseres 1] geloofwaardig. De problemen vanwege religie worden slechts deels geloofwaardig geacht.
5.2.
Ten aanzien van de problemen vanwege religie stelt de minister zich op het standpunt dat wel wordt gevolgd dat [eiseres 1] christen is, maar dat de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig worden geacht. Volgens de minister vormen de verklaringen van [eiseres 1] geen samenhangend en aannemelijk geheel.2 Zo heeft zij wisselend verklaard over het moment waarop zij van de fatwa heeft gehoord. Daarnaast voert de minister aan dat zij Pakistan zonder problemen heeft kunnen verlaten ondanks een uitgesproken fatwa of een aanklacht vanwege blasfemie. Ook worden de verklaringen over de dreigtelefoontjes als ongerijmd beschouwd, evenals haar verklaringen over de fatwa, de visums en de geplande reizen. Het deels geloofwaardig geachte levert volgens de minister geen asielgrond3 op. [eiseres 1] heeft op grond daarvan geen gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het
2 Op grond van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000.
3 Als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
Vluchtelingenverdrag en bij terugkeer naar Pakistan loopt zij volgens de minister geen reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM4.
5.3.
De minister heeft de asielaanvraag van [eiseres 1] afgewezen als kennelijk ongegrond.5 Ook heeft de minister een terugkeerbesluit en inreisverbod aan [eiseres 1] opgelegd voor de duur van twee jaar6.
Het bestreden besluit van [eiseres 2]
6. Het asielrelaas van [eiseres 2] bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Christelijk geloof en de daaruit voortvloeiende problemen.
6.1.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van Patrasgeloofwaardig. Het christelijk geloof en de daaruit voortvloeiende problemen worden deels geloofwaardig geacht.
6.2.
Ten aanzien van het christelijk geloof en de daaruit voortvloeiende problemen stelt de minister zich op het standpunt dat wel wordt gevolgd dat [eiseres 2] christen is, maar dat de problemen die zij in dat verband stelt te hebben ondervonden, niet geloofwaardig worden geacht. Volgens de minister vormen de verklaringen van [eiseres 2] geen samenhangend en aannemelijk geheel.7 Zij heeft namelijk op meerdere punten summier verklaard, namelijk over voor wie wordt gevreesd en over hoe de tuktuk-chauffeur en de moskee haar identiteitsgegevens kenden om aangifte te kunnen doen. Ook heeft zij ongerijmd en summier verklaard over de fatwa die tegen haar is uitgesproken. Het deels
geloofwaardig geachte levert volgens de minister geen asielgrond8 op. [eiseres 2] heeft op grond daarvan geen gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en bij terugkeer naar Pakistan loopt zij volgens de minister geen reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
6.3.
De minister heeft de asielaanvraag van [eiseres 2] afgewezen als kennelijk ongegrond.9Ook heeft de minister een terugkeerbesluit en inreisverbod aan [eiseres 2] opgelegd voor de duur van twee jaar10.
4 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5 Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
6 Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
7 Op grond van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000.
8 Als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
9 Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
10 Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
Ten aanzien van eiseressen
Heeft de minister de schriftelijke fatwa die eiseressen hebben overgelegd voldoende betrokken bij de bestreden besluiten?
7. Eiseressen stellen allereerst dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de schriftelijke fatwa hun asielrelaas niet onderbouwt. Eiseressen hebben tijdens het nader gehoor bewijsstukken ingediend ter onderbouwing van hun asielrelaas, waaronder verzoeken tot aangifte over de godslasteringsbeschuldiging. Later hebben zij ook een schriftelijke fatwa overgelegd. Bureau Documenten heeft deze fatwa onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat de echtheid van het document niet kon worden vastgesteld gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal.
7.1.
De rechtbank heeft de minister voorafgaand aan de zitting tweemaal gevraagd welke gevolgen het documentonderzoek heeft voor de bestreden besluiten. De minister heeft daarop laten weten dat het onderzoek geen aanleiding geeft om de zaak anders te beoordelen en heeft aangegeven dat dit standpunt tijdens de zitting verder zou worden toegelicht.
7.2.
Tijdens de zitting heeft de minister als standpunt ingenomen dat de (schriftelijke) fatwa de beoordeling niet anders maakt. Het document kan niet worden gezien als objectief bewijsstuk volgens stap 2a van Werkinstructie 2024/611. Bureau Documenten heeft namelijk geen uitspraak kunnen doen over de echtheid van het document. Daarom moet worden gekeken naar stap 2b van Werkinstructie 2024/6, waarbij vijf voorwaarden gelden. Aan één van die voorwaarden (voorwaarde c) is niet voldaan, omdat de verklaringen van eiseressen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Dat maakt de (schriftelijke) fatwa volgens de minister niet anders.
7.3.
Volgens de Werkinstructie 2024/6 past de IND12 de geloofwaardigheidstoets toe als een vreemdeling een asielmotief niet met objectieve bewijsstukken kan onderbouwen om tot een oordeel te komen over de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Daarbij moet de IND ook alle documenten betrekken die de vreemdeling heeft overgelegd en relevant zijn voor het asielmotief.13
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de schriftelijke fatwa onvoldoende heeft betrokken bij de bestreden besluiten. Ook tijdens de zitting heeft de minister onvoldoende duidelijk gemaakt op welke wijze het document is betrokken in de geloofwaardigheidsbeoordeling. De enkele verwijzing naar het niet voldoen aan alle voorwaarden van stap 2b van Werkinstructie 2024/6 en de opmerking dat de fatwa ‘dit niet anders maakt’, is daarvoor onvoldoende. De fatwa is een schriftelijk bewijsstuk dat, zoals door de minister bevestigd op zitting, aansluit bij de verklaringen van eiseressen. Dit maakt het document belangrijk voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van hun asielrelaas. Elk document dat ter onderbouwing van het asielverzoek wordt overgelegd, moet bij de beoordeling worden betrokken.14 Dit betekent dat de fatwa moet worden beoordeeld in
11 Opmerking rechtbank: Werkinstructie 2024/6 gaat over de geloofwaardigheidsbeoordeling in asielzaken.
12 Immigratie- en Naturalisatiedienst.
13 Zo volgt uit stap 2b van Werkinstructie 2024/6, pagina 6.
14 Zo volgt uit artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).
samenhang met de verklaringen van eiseressen, de verzoeken tot aangifte en informatie uit openbare bronnen. Uit de motivering van de minister blijkt echter niet dat dit is gebeurd. Daarom zijn de bestreden besluiten op dit punt onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
7.5.
Deze beroepsgrond slaagt en de beroepen zijn daarom al gegrond. Om die reden komen de bestreden besluiten al voor vernietiging in aanmerking. Uit het oogpunt van proceseconomie bespreekt de rechtbank – voor zover van belang – ook de andere beroepsgronden, zodat de minister deze kan betrekken bij het nemen van nieuwe besluiten
Had de minister nader onderzoek moeten doen naar de echtheid van de schriftelijke fatwa?
8. Eiseressen vinden verder dat de minister – omdat de echtheid van de fatwa niet kon worden vastgesteld vanwege het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal – ofwel nader onderzoek had moeten doen naar de echtheid van het document, ofwel het voordeel van de twijfel had moeten geven en het document als authentiek had moeten beschouwen.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat aan de samenwerkingsverplichting is voldaan door het onderzoek van Bureau Documenten naar de fatwa.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister met het documentonderzoek nog niet heeft voldaan aan zijn samenwerkingsverplichting. Hoewel Bureau Documenten de fatwa heeft onderzocht en de echtheid daarvan niet kon vaststellen, mag het document na dit onderzoek niet zonder meer terzijde worden geschoven.15 Eiseressen hebben de fatwa overgelegd, ondersteund door een uitgebreide toelichting van de pastoor die de fatwa heeft ontvangen. De minister erkent dat de inhoud van de fatwa aansluit bij de verklaringen van eiseressen. Ook zijn er op het document, voor zover waarneembaar, geen onregelmatigheden aangetroffen volgens Bureau Documenten. Verder bestaat er geen concrete twijfel over de echtheid van de fatwa. Onder deze omstandigheden kan het niet voor risico van eiseressen worden gebracht dat de echtheid van de fatwa niet kan worden vastgesteld vanwege het ontbreken van referentiemateriaal.16 De minister had, indien de minister niet bij voorbaat wenste uit te gaan van de echtheid van de fatwa, daarom nader onderzoek moeten doen naar de echtheid. Nu de minister dit ten onrechte heeft nagelaten, is onvoldoende invulling gegeven aan zijn onderzoeksplicht in het kader van de samenwerkingsverplichting. Dit betekent dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt eveneens.
Verklaringen over de fatwa
9. Eiseressen stellen zich verder op het standpunt dat de minister ten onrechte heeft tegengeworpen dat het ongerijmd is om een document over te leggen dat iets anders blijkt te zijn, dan eerst werd gesteld. Eiseressen stellen dat zij documenten hebben ontvangen vanuit Pakistan die zij twee dagen na ontvangst hebben overgelegd tijdens het nader gehoor. Tijdens dat gehoor bleek dat deze documenten geen fatwa waren, maar verzoeken tot aangiften. De documenten zijn opgesteld in de taal Urdu en bevatten aanklachten tegen
15 Zo volgt uit ECLI:EU:C:2021:478, r.o. 44.
16 Zo volgt uit ECLI:NL:RVS:2004:AP0476.
[eiseres 2] en haar metgezel vanwege het beledigen van de profeet en het verzoek om strafrechtelijke vervolging. De documenten zijn gedateerd 10 januari 2025, één dag na het incident. Volgens landeninformatie17 kan een aanklacht worden ingediend bij de politie na een fatwa over een persoon. Eiseressen betogen dat dit is wat in hun geval lijkt te zijn gebeurd. Eiseressen menen dat zij nooit eerder een fatwa hebben gezien, en geven aan dat [eiseres 2] geen Urdu kan lezen en [eiseres 1] zeer moeizaam. Zij hebben vertrouwd op de uitleg van familieleden die hadden gezegd dat het een fatwa betrof. Daarnaast voeren eiseressen aan dat zij tijdens het nader gehoor geen gelegenheid hebben gekregen om te reageren op het feit dat de documenten anders bleken te zijn dan zij aanvankelijk dachten.
9.1.
De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat de documenten geen fatwa zijn, maar verzoeken tot aangifte. Er is dus een verschil tussen wat eiseressen tijdens het nader gehoor hebben gesteld en wat feitelijk is overgelegd. In beginsel is het standpunt van de minister begrijpelijk: van vreemdelingen mag worden verwacht dat zij weten welke documenten zij indienen, zeker als deze de kern van het asielrelaas raken. Echter, eiseressen hebben verklaard dat zij deze documenten van familie hebben gekregen, dat hen is verteld dat het een fatwa betrof en dat zij nooit eerder een fatwa hadden gezien. Daarbij komt dat [eiseres 1] beperkt Urdu kan lezen en [eiseres 2] dat niet kan. Gelet op deze omstandigheden is het voorstelbaar dat eiseressen deze documenten hebben aangeduid als fatwa. De minister stelt zich daarom ten onrechte op het standpunt dat het ongerijmd is om een document over te leggen dat iets anders blijkt te zijn, dan eerst werd gesteld. Het standpunt van de minister is op dit punt onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Daarnaast geldt dat, zoals eiseressen opmerken, wanneer de IND tijdens een gehoor constateert dat een document anders is dan wat de vreemdeling dacht en dit verschil van belang is bij de beoordeling van het asielverzoek, de vreemdeling de kans moet krijgen om hierop te reageren.18 De rechtbank stelt vast dat dit niet is gebeurd tijdens het nader gehoor van eiseressen.19 Op dit punt zijn de bestreden besluiten dan ook onzorgvuldig voorbereid. De beroepsgrond slaagt.
Ten aanzien van [eiseres 1]
Verklaringen over wanneer [eiseres 1] te horen heeft gekregen dat er een fatwa over haar zou zijn uitgesproken
10. [eiseres 1] betoogt dat de minister ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij wisselend heeft verklaard over het moment waarop zij heeft gehoord dat er een fatwa tegen haar was uitgesproken. Volgens [eiseres 1] heeft zij in het nader gehoor duidelijk verklaard dat zij op 9 januari 2025, toen zijn nog in het huis van nicht [naam 3] was, de fatwa heeft gehoord via de luidsprekers van de nabijgelegen moskee. [eiseres 1] verwijst hiervoor naar de volgende passage in het nader gehoor20:

Dus u was maar heel kort binnen daar?
Ja, we waren nog binnen toen het in de moskee was aangekondigd dat er een fatwa was uitgesproken en dat we gedood moeten worden. Dat ze kafirs zijn en gedood moeten worden.
17 Algemene ambtsbericht Pakistan 2022.
18 Dit volgt uit artikel 16 van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn).
19 Nader gehoor [eiseres 1], pagina’s 15 en 16. Nader gehoor [eiseres 2], pagina 11.
20 Nader gehoor, pagina 7.
Dus u hoorde via de moskee dat er een fatwa was uitgesproken?
Dat klopt.”
[eiseres 1] voert aan dat het feit dat nicht [naam 1] in het telefoongesprek op 19 januari 2025 ook over de fatwa heeft gesproken, niet maakt dat haar verklaringen wisselend zijn. Nicht [naam 1] heeft alleen verteld wat de politie haar had verteld, namelijk dat er een fatwa was uitgesproken en dat er aangifte was gedaan. De opmerking van [eiseres 1] dat ze “het niet wist”, heeft op de aangifte gezien en niet op de fatwa.
10.1.
De minister heeft op de zitting toegelicht dat het bij deze tegenwerping gaat om het moment waarop [eiseres 1] voor het eerst van de fatwa heeft gehoord. Volgens de minister blijkt uit de volgende passage dat dit pas op 19 januari 2025 was, toen [eiseres 1] nicht [naam 1] heeft gesproken. De minister vindt daarbij met name de onderstreepte zin van belang21:

U verklaarde voor de pauze dat [naam 1] aan u vertelde dat de politie bij haar langs was geweest. Gaat u verder.
Dat vertelde ze op 19 januari. Haar broer, mijn man, was ontslagen van het ziekenhuis en hij zou medicatie krijgen, dat het goed zou komen, geen zorgen. En ze vertelde gelijk dat de politie langs was geweest en ze waren op zoek naar jullie, en de politie vertelde dat er een fatwa was uitgesproken tegen ons en dat er aangifte was gedaan.
En ik vertelde dat ik het niet wist.De politie heeft [naam 1] gevraagd dat als ze iets zou weten dat ze het zou melden aan de politie.
Daarnaast merkt de minister op dat uit het vrije asielrelaas niet blijkt dat [eiseres 1] de mondelinge fatwa via de luidsprekers van de moskee heeft gehoord. In dat verband verwijst minister naar de volgende passage uit het nader gehoor22:
“Dus daar was het huis van mijn nicht. En de huisbaas heette [naam 2]. Dus hij kwam naar buiten en zag ons. En hij zei, kom even naar binnen. Dus toen zeiden die mensen die daar waren, ze hebben blasfemie gepleegd en de profeet en de islam beledigd, ze moeten gedood worden.”
10.2.
De rechtbank is met eiseressen van oordeel dat de minister [eiseres 1] ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij wisselend heeft verklaard over het moment waarop zij van de fatwa heeft gehoord. Uit de door de minister aangehaalde verklaringen volgt niet zonder meer dat [eiseres 1] voor het eerst via nicht [naam 1] over de fatwa heeft gehoord. De zinsnede
“En ik vertelde dat ik het niet wist.”kan immers zowel slaan op de fatwa als op de aangifte. Bovendien blijkt uit het nader gehoor dat [eiseres 1] op meerdere momenten over de fatwa heeft gehoord. Eén van die momenten is, volgens haar verklaring, op 9 januari 2025 geweest toen zij in het huis van nicht [naam 3] was. Voor wat betreft het argument van de minister dat uit het vrije asielrelaas niet blijkt dat [eiseres 1] de fatwa via de moskee heeft gehoord, overweegt de rechtbank dat dit enkele feit onvoldoende is om daaraan de conclusie te verbinden dat [eiseres 1] dus eerst op 19 januari 2025 van de fatwa vernam. Het vrije relaas is bedoeld om een vreemdeling ongestoord zijn verhaal te kunnen laten doen over gebeurtenissen en/of
21 Nader gehoor, pagina 11.
22 Nader gehoor, pagina 6.
omstandigheden die aanleiding gaven het land te ontvluchten. Dat een vreemdeling in dat deel niet direct alle relevante feiten benoemt maakt nog niet dat daarmee later aangedragen feiten als inconsistent terzijde kunnen worden geschoven. Bovendien heeft [eiseres 1] haar verklaring in het vrije asielrelaas op dit vlak ook gecorrigeerd23, in die zin dat zij de fatwa via luidsprekers van de moskee in de buurt heeft gehoord. De beroepsgrond slaagt.
Verklaringen over dreigtelefoontjes
11. De minister heeft op de zitting bevestigd dat het ten aanzien van de dreigtelefoontjes om twee tegenwerpingen gaat. Ten eerste vindt de minister dat [eiseres 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat willekeurige personen van haar verblijf in Dubai op de hoogte konden zijn en hoe zij aan haar telefoonnummer zijn gekomen. Volgens de minister mag van haar worden verwacht dat zij kan verklaren wie en hoe er aan haar gegevens is gekomen. Ten tweede vindt de minister dat [eiseres 1] haar verklaring24 niet aannemelijk heeft gemaakt dat iedereen zomaar iedereen kan traceren via een telefoonnummer.
11.1.
[eiseres 1] bestrijdt beide tegenwerpingen. Volgens haar zou dit betekenen dat haar belagers zich hadden voorgesteld of dat zij op een andere manier had kunnen weten wie haar heeft bedreigd. Volgens haar is nergens uit gebleken dat zij dit kon weten. Zij heeft verklaard geen namen te kennen. Ook voert [eiseres 1] aan dat zij niet weet hoe derden aan de gegevens van eiseressen zijn gekomen, omdat zij deze zelf niet heeft verstrekt en niet weet wie dat wel heeft gedaan. Over haar verklaring “
Iedereen kan iemand traceren”, voert [eiseres 1] aan dat opsporingsdiensten iemand kunnen lokaliseren en ook “gewone” mensen kunnen dat met tracking software. Zij weet echter niet precies hoe dat werkt.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat ten onrechte aan [eiseres 1] is tegengeworpen dat zij ongerijmd heeft verklaard over wie en hoe er aan haar gegevens is gekomen. In het nader gehoor heeft [eiseres 1] verklaard dat zij niet weet hoe er aan haar gegevens is gekomen.25 Het delen van haar gedachten hierover maakt het asielrelaas niet ongerijmd. Zonder concrete aanwijzingen is het niet redelijk te verwachten dat een vreemdeling weet hoe belagers aan zijn of haar gegevens zijn gekomen. Wat betreft de verklaring
“iedereen kan iemand traceren”, heeft de minister deze ten onrechte niet beoordeeld in samenhang met andere verklaringen van [eiseres 1] in het nader gehoor. [eiseres 1] heeft immers ook het volgende verklaard26:

Dus de politie kan dat doen bedoelt u?
Nee, iedereen kan dat. Iedereen kan iemand traceren.
Hoe zou je dat dan moeten doen?
Dat weet ik niet precies hoe ze het kunnen doen. Bedrijven kunnen het misschien, ik weet niet zeker hoe het in zijn werking gaat. Ik had een gewoon leven, ik had hiervoor nooit daarmee te maken gehad. Ik heb nooit iemand iets kwaads gedaan. We geloven in god, en we leiden een gewoon eerlijk leven.”
23 Correcties en aanvullingen, pagina 6.
24 Nader gehoor, pagina 17.
25 Nader gehoor, pagina 14.
26 Nader gehoor, pagina’s 17 en 18.
Gelet op deze verklaringen, heeft de minister de (tegengeworpen) verklaring niet op zichzelf kunnen beoordelen. De minister heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat [eiseres 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat iedereen zomaar iedereen kan traceren via een telefoonnummer. De beroepsgrond slaagt.
Over het kunnen verlaten van Pakistan zonder problemen
12. [eiseres 1] voert verder aan dat de minister ten onrechte heeft tegengeworpen dat het niet aannemelijk is dat zij legaal Pakistan zou kunnen uitreizen vanwege een uitgesproken fatwa of een aanklacht vanwege blasfemie. Zij wijst erop dat de fatwa is uitgevaardigd door een religieuze autoriteit en dat de aangifte op 10 januari 2025 is ingediend. Het is volgens haar onwaarschijnlijk dat dit al op 11 januari 2025 tot een uitreisverbod zou hebben geleid. Daarnaast voert zij aan dat uit het Algemeen ambtsbericht Pakistan van juli 2024 (het algemeen ambtsbericht) niet blijkt op welke manier het vertrek in zo’n geval wordt beperkt of belemmerd.
12.1.
De rechtbank volgt [eiseres 1] in haar betoog. De minister heeft onvoldoende onderbouwd waarom het niet aannemelijk is dat [eiseres 1] Pakistan legaal heeft kunnen verlaten. De verwijzing door de minister naar het algemeen ambtsbericht, volgt de rechtbank niet. Hoewel daarin staat dat de persoon tegen wie een klacht is ingediend binnen de jurisdictie moet blijven, wordt ook vermeld:
“het is niet duidelijk wat er gebeurt als de aangeklaagde zich daaraan niet houdt”.27 Uit het algemeen ambtsbericht volgt dus niet dat vertrek uit Pakistan in dat geval zonder problemen niet mogelijk zou zijn. De minister heeft daarmee ten onrechte tegengeworpen dat het niet aannemelijk is dat [eiseres 1] legaal Pakistan zou kunnen uitreizen vanwege een uitgesproken fatwa of een aanklacht vanwege blasfemie. De beroepsgrond slaagt.
Verklaringen over de visums en de geplande reizen
13. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding zich op dit moment te buigen over de vraag of verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat de verklaringen van [eiseres 1] over de visums en geplande reizen ongerijmd zijn. De rechtbank betrekt daarbij de vraag of de verklaringen van [eiseres 1] op dit punt de kern van haar asielrelaas raken.
Ten aanzien van [eiseres 2]
Beroepsgronden die ter zitting zijn komen te vervallen
14. [eiseres 2] heeft een aantal beroepsgronden aangevoerd, waaronder tegen de volgende tegenwerpingen:
- Geen overzicht overgelegd van de Pakistaanse en VAE-telefoonnummers die zijn gebruikt bij de bedreigingen;
- Geen poging gedaan om originele verzoeken tot aangifte te bemachtigen;
- Summier verklaard over huidige stand van zaken aangifte.
27 Algemeen ambtsbericht Pakistan juli 2024, paragraaf 3.3.3.
Deze tegenwerpingen heeft de minister op de zitting laten vallen. Om die reden behoeven de bijbehorende beroepsgronden geen verdere bespreking.
Verklaringen over voor wie [eiseres 2] vreest
15. De minister heeft tegengeworpen dat van [eiseres 2] mag worden verwacht dat zij inzichtelijk kan maken van wie zij daadwerkelijk te vrezen heeft. Eiseressen hebben hiertegen dezelfde beroepsgrond aangevoerd. De rechtbank verwijst naar de eerder ingenomen beroepsgrond (zie overweging 11.1). De eerdere overwegingen van de rechtbank (zie overweging 11.2) zijn ook bij [eiseres 2] van toepassing, waardoor de beroepsgrond bij [eiseres 2] ook slaagt
Verklaringen over hoe de tuktuk-chauffeur en de moskee haar identiteitsgegevens kenden om aangifte te kunnen doen
16. [eiseres 2] stelt zich op het standpunt dat de minister haar ten onrechte verwijt dat zij niet weet hoe de tuktuk-chauffeur en de moskee haar identiteitsgegevens kenden om aangifte te kunnen doen. Eiseressen verbleven in de woning van tante [naam 3] die deze woning huurt van haar huisbaas. Deze huisbaas beschikt als verhuurder over de gegevens van tante [naam 3] en van eiseressen. [eiseres 2] vermoedt dat de huisbaas deze gegevens heeft doorgegeven.28 Het is voor eiseressen niet duidelijk of de huisbaas of misschien anderen deze informatie hebben doorgegeven. Volgens eiseressen kan hen dit niet worden tegengeworpen.
16.1.
De rechtbank is met [eiseres 2] van oordeel dat de minister ten onrechte aan [eiseres 2] heeft tegengeworpen dat zij niet weet hoe de tuktuk-chauffeur en de moskee haar identiteitsgegevens kenden om aangifte te kunnen doen. [eiseres 2] heeft in het nader gehoor hierover een vermoeden geuit dat dit via de huisbaas kan zijn gebeurd. Daarbij heeft zij verklaard:
“U vroeg mij of ik aanknopingspunten had. Dit is het enige dat ik heb.”Ter onderbouwing van dit aanknopingspunt hebben eiseressen een bron29 aangehaald uit de periode 2015 tot en met december 2017. Daaruit blijkt dat verhuurders verplicht zijn om informatie over huurders en hun gasten aan de politie te verstrekken: “
The most significant part of all of them - for tenants as well as landlords - is the provisions about providing information to the police about tenants or their guests: In case of rented premises, it is the duty of tenant or landlord, or even the property dealer, to provide complete information about the tenant to the police, along with the tenancy agreement. If any of them does it, the others don't need to.”. Hoewel de minister terecht stelt dat deze bron niet recent is, is deze volgens de rechtbank niet zodanig achterhaald dat dit het standpunt van [eiseres 2] niet zou kunnen onderbouwen. De minister heeft deze informatie dan ook onvoldoende weersproken. Bovendien is het zonder (ander) concreet aanknopingspunt niet redelijk om van een vreemdeling te verlangen dat zij precies kan verklaren hoe derden, de tuktuk-chauffeur en/of de moskee, aan haar gegevens zijn gekomen om aangifte te kunnen doen (zie ook overweging 11.2). De beroepsgrond slaagt.
28 Nader gehoor, pagina 14.
29 Refworld is een wereldwijde wetgeving- en beleidsdatabase die wordt beheerd door de UNHCR. Zie bron:
Refworld | Pakistan: Tenant registration systems, including implementation; whether authorities share information on tenant registration (2015-December 2017).
Terugkeerbesluiten
17. Ten aanzien van de beroepsgrond die eiseressen hebben gericht tegen de terugkeerbesluiten, voor zover deze zien op de Verenigde Arabische Emeritaten als terugkeerland, ziet de rechtbank geen aanleiding meer daarop in te gaan. De minister heeft namelijk op de zitting de Verenigde Arabische Emeritaten als terugkeerland ingetrokken.
Grensprocedure
18. Eiseressen verzoeken om in deze procedure de toepassing van de grensprocedure te beoordelen, ook als de bewaringsmaatregel inmiddels al zou zijn opgeheven.
18.1.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling30 ligt de vraag of de grensprocedure juist is toegepast in een asielprocedure niet voor. Eventuele schade die een vreemdeling zou lijden met betrekking tot de ondergane grensdetentie in relatie tot de wijze waarop de minister de asielprocedure inhoudelijk heeft afgedaan, moet voorts bij de bewaringsrechter naar voren worden gebracht.31 De beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

19. De rechtbank komt tot de conclusie dat de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en ondeugdelijk zijn gemotiveerd.32
20. De rechtbank verklaart daarom de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten. De minister moet nieuwe besluiten nemen voor zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] en daarbij rekening houden met deze uitspraak.33 De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
21. Omdat op de beroepen is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank wijst de verzoeken daarom af.
22. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseressen gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van hun (als samenhangende zaak aan te merken) beroepen en verzoeken. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van
€ 907,- en een wegingsfactor 1).
30 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
32 Op grond van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
33 De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank, in de zaken geregistreerd onder zaaknummers NL25.7361 en NL25.7359:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen voor zowel [eiseres 1] als [eiseres 2], waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaken geregistreerd onder zaaknummers NL25.7362 en NL25.7360,
- wijst de verzoeken af.
De rechtbank en de voorzieningenrechter, in alle zaken:
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Q.M.J.A. Crul, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Kooring, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 augustus 2025

Documentcode: DSR52329463

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de beslissingen op beroep betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om
een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.