In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 11 december 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 10 februari 2025 gesloten zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot 7 januari 2025, en dat de belangenafweging die door de verweerder is gemaakt, deugdelijk gemotiveerd is. De eiser voerde aan dat hij asiel had aangevraagd om uitzetting naar Algerije te voorkomen, maar de rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de belangenafweging niet in het voordeel van de eiser uitviel. De rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting was, aangezien de verweerder voornemens was om de eiser op 15 februari 2025 uit te zetten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.