ECLI:NL:RBDHA:2025:19541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
09-138377-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot gewapende overval met meerdere slachtoffers

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die werd beschuldigd van een poging tot een gewapende overval op een woning in Wassenaar op 5 mei 2025. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft de woning binnengedrongen met vuurwapens en geweld gebruikt tegen de aanwezige slachtoffers, waaronder een 12-jarig kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen, ondanks de jonge leeftijd van de verdachte, omdat hij voldoende handelingsvaardigheden vertoonde en het delict goed had voorbereid. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 5.000,- per slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van een personenauto gelast die gebruikt is bij de overval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-138377-25
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [BRP-adres] , [postcode] te [plaats 1] ( [land] ),
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats 2] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 juli 2025 (pro forma) en 9 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr D.M. Snoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.T.C. Castermans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 mei 2025 te Wassenaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- de woning aan de [adres] te Wassenaar is/zijn binnengedrongen nadat er door verdachte en/of zijn mededader(s) in een PostNL-jas was aangebeld, en/of
- één of meerdere vuurwapens heeft/hebben getoond en/of deze vuurwapens op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben gericht, en/of deze vuurwapens tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben aangedrukt en/of
- die [slachtoffer 3] stevig bij zijn keel althans zijn lichaam heeft/hebben vastgehouden, en/of
- tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben gezegd op de grond te gaan zitten en/of hun telefoons in te leveren terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2025147764, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1032).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 9 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 6 mei 2025 (p. 150-154);
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 6 mei 2025 (p. 155-160)
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , opgemaakt op 5 mei 2025 (p. 161-163);
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] , opgemaakt op 5 mei 2025 (p. 164-167);
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] , opgemaakt op 5 mei 2025 (p. 168-170)
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 6] , opgemaakt op 5 mei 2025 (p. 171-172).
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 mei 2025 te Wassenaar tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan
ente doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] ,
gepleegdmet het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- de woning aan de [adres] te Wassenaar zijn binnengedrongen nadat er door zijn mededader in een PostNL-jas was aangebeld, en
- meerdere vuurwapens hebben getoond en deze vuurwapens op die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] hebben gericht, en
eenvuurwapen tegen [slachtoffer 3] heeft aangedrukt en
- die [slachtoffer 3] stevig bij zijn keel althans zijn lichaam heeft vastgehouden, en
- tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] hebben gezegd op de grond te gaan zitten en hun telefoons in te leveren terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht toegepast zou moeten worden, wat betekent dat de verdachte volgens het jeugdstrafrecht wordt veroordeeld, met name omdat de verdachte impulsief gehandeld heeft. Daarbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat de verdachte een first offender is, hij zeer snel openheid van zaken heeft gegeven en inzicht heeft gegeven in zijn handelen. Bovendien is het belangrijk dat zijn detentie niet langer voortduurt, zodat hij zich kan focussen op school en een baan. Indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte dient te worden veroordeeld volgens het volwassenenstrafrecht, verzoekt de raadsvrouw rekening te houden worden met voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich als negentienjarige samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot een gewapende overval op een woning. Eén van de medeverdachten heeft bij de woning aangebeld in een PostNL-jas met een doos om de schijn te wekken dat een pakketje werd bezorgd. Toen de deur open werd gedaan door een kind van twaalf jaar heeft de medeverdachte hem in een wurggreep genomen, en een wapen op zijn hoofd gericht. Het negenjarig zusje van de jongen, zijn ouders en een au-pair werden gedwongen op de grond te gaan zitten en hun telefoons af te geven. Een andere au-pair had zichzelf opgesloten in de voorraadkast. Een zevenjarig zusje lag boven te slapen. Vervolgens is de verdachte samen met een andere medeverdachte binnengekomen om op zoek te gaan naar waardevolle spullen. De andere medeverdachte had ook een vuurwapen bij zich. Uiteindelijk zijn de verdachte en de medeverdachten zonder spullen vertrokken en met een auto weggevlucht, omdat een buurman kwam kijken. De verdachte was de bestuurder van de vluchtauto. Dat de verdachte en de medeverdachten het gebruik van geweld en bedreiging met geweld niet hebben geschuwd blijkt uit het feit dat zij vuurwapens bij zich hadden en in de vluchtauto tie-wraps hadden klaar liggen. Uit de toelichting bij de vorderingen van de benadeelde partijen en de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat de gebeurtenis grote negatieve gevolgen voor het gezin en hun au-pairs heeft gehad en nog steeds heeft. De twaalfjarige jongen, die voorafgaand aan de overval wordt omschreven als een vrolijke jongen, heeft een zenuwtrek ontwikkeld en is zeer angstig geworden. Hij is een goede schaakspeler, maar durft niet meer aan wedstrijden mee te doen. Zijn negenjarig zusje, en zijn ouders hebben moeten toezien hoe de jongen onder schot werd genomen. De au-pairs, waarvan één van hen pas twee dagen in Nederland was, zijn nog steeds bang. Het gezin en de au-pairs kampen met psychische klachten. Het gevoel van een veilig huis, een veilige buurt en het gevoel van geborgenheid is compleet weg, terwijl thuis juist de plek is waar iemand zich het meest veilig moet kunnen voelen. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft zich bij de overval kennelijk niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers, maar uitsluitend gehandeld uit eigen financieel gewin. Dat verdachte ter zitting spijt heeft betuigd doet niet af aan het leed dat aan de slachtoffers is toegebracht.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van de verdachte van 23 juni 2025 en het Belgische strafblad van de verdachte van 6 mei 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 1 oktober 2025 en de mondelinge toelichting daarop van de reclasseringswerker ter zitting. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er bij verdachte sprake is van delictgerelateerde risicofactoren, namelijk financiële motivatie, het (online) sociale netwerk en het niet kunnen bieden van voldoende weerstand. Het recidiverisico wordt ingeschat op laag-gemiddeld, mede omdat de verdachte een first offender is, zijn familie delictgedrag afkeurt en de verdachte een opleiding volgde.
Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte voldoende handelingsvaardigheden heeft, er geen aanwijzingen zijn voor een verstandelijke beperking, hij een niveau 5 opleiding volgde en in staat is om op zichzelf te reflecteren. De verdachte organiseert zijn eigen gedrag en is in staat na te denken voordat hij handelt, al zou hij soms impulsieve beslissingen maken. Er bestaat volgens de reclassering geen noodzaak voor gezinsgerichte of pedagogische interventies. Bij een veroordeling wordt een deels voorwaardelijke straf geadviseerd met bijzondere voorwaarden.
Geen toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank zal geen toepassing geven aan het jeugdstrafrecht, in tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft bepleit. De verdachte was ten tijde van het strafbare feit 19 jaar oud. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan besluiten voor een jongvolwassene jeugdsancties toe te passen indien daartoe aanleiding wordt gezien in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat de verdachte impulsief zou hebben gehandeld. Uit het dossier blijkt dat de verdachte enkele dagen voorafgaand aan de overval via Snapchat op de hoogte is gebracht van het plan om de gewapende overval te plegen. Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte vanuit België naar Nederland is gereisd en naar een afgesproken plek is gegaan, waar een auto klaar stond met daarin twee wapens, tie-wraps, een doos en een PostNL-jas; allemaal goederen die gebruikt moesten worden bij de overval op de woning. Vervolgens is de verdachte samen met de medeverdachten naar het huis gereden en is afgesproken wie de PostNL-jas aan zou doen, wie zou aanbellen en wie een wapen bij zich zou dragen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte weldegelijk gedurende een aantal dagen heeft kunnen nadenken over zijn handelen en niet slechts vanuit impulsiviteit heeft gehandeld. De verdachte heeft zich gedurende meerdere momenten kunnen terugtrekken, maar heeft dat niet gedaan. De raadsvrouw heeft nog verwezen naar de conclusie van A-G van Wees (ECLI:NL:PHR:2025:414), waaruit volgt dat bij bepaling van toepassing jeugd- of volwassenenstrafrecht de focus dient te liggen op de leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit. De ernst van het feit kan daarbij een rol spelen, maar de ernst van het feit kan juist ook laten zien dat de verdachte zich heeft laten meeslepen. De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat uit het voorgaande voldoende blijkt dat daarvan bij de verdachte geen sprake was, zoals ook door de reclasseringsdeskundige op de zitting is bevestigd.
De rechtbank zal het advies van de reclassering volgen nu dit gedragen wordt door een deugdelijke motivering en past daarom het jeugdstrafrecht niet toe.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is drie jaar gevangenisstraf als uitgangspunt vermeld voor het plegen van een woningoverval met licht geweld en/of bedreiging. In dit geval weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de verdachte dit feit samen met twee medeverdachten heeft gepleegd, er vuurwapens zijn gebruikt en getoond en er zes slachtoffers in de woning aanwezig waren. In strafmatigende zin weegt de rechtbank de jonge leeftijd van de verdachte mee.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden. De rechtbank houdt - meer dan de officier van justitie - rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, nu in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling ook voorwaarden kunnen worden geformuleerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 1] heeft zich, als wettelijke vertegenwoordiger namens [slachtoffer 3] , als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 1] heeft zich, als wettelijk vertegenwoordiger namens [slachtoffer 4] , als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schadevergoeding geheel en hoofdelijk dienen te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen gematigd moeten worden en dat daarbij aansluiting moet worden gezocht bij de ‘Rotterdamse Schaal’. Volgens deze schaal wordt een bedrag toegewezen tussen de € 3.000,- en € 8.000,- euro. Ook heeft de raadsvrouw verwezen naar een vergelijkbare zaak, waarin € 2.500,- is toegewezen (ECLI:NL:RBNHO:2019:10889). Daarnaast heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] € 1.000,- meer hebben gevorderd dan de overige benadeelden partijen, omdat zij na de overval ook nog zijn afgeperst. De raadsvrouw verzoekt dit deel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze afpersing niet aan de verdachte ten laste wordt gelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat
de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door het bewezen
verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengen dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De slachtoffers zijn in hun eigen woning met wapens overvallen, waarbij de twaalfjarige zoon in een wurggreep is genomen en een wapen op zijn hoofd gericht kreeg. Vier andere slachtoffers zijn hier getuige van geweest. De ouders, het zusje en een van de au-pairs moesten onder bedreiging van wapens op de grond gaan zitten en hun telefoons afgeven, terwijl een andere au-pair zichzelf heeft opgesloten in de voorraadkast en de politie heeft gebeld. Dit alles moet zeer ingrijpend en traumatisch voor het gezin en hun au-pairs zijn geweest, zoals ook is gebleken uit de voorgelezen slachtofferverklaring ter zitting. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde gevolgen van de woningoverval en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend, komt de rechtbank een vergoeding van € 5.000,- billijk voor. In zoverre zullen de vorderingen van de zes benadeelde partijen dan ook worden toegewezen.
Meer gevorderde immateriële schade [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Uit de vorderingen tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat zij € 1.000,- meer vorderen dan de overige benadeelde partijen, omdat zij na de overval ook nog zijn afperst. De rechtbank zal dit deel van de vorderingen afwijzen, nu dit samenhangt met een ander feit dat niet aan de verdachte is tenlastegelegd.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 mei 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten veroordeling verdachte
Nu de vorderingen (gedeeltelijk) worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de
verdachte, voor zover de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partijen heeft/hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de
verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van ieder van de zes benadeelde partijen afzonderlijk.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 en 2 genoemde geldbedragen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte en het onder 3 genoemde voorwerp verbeurd zal worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de geldbedragen aan de verdachte terug te geven. Over het onder 3 genoemde voorwerp, de auto, heeft de raadsvrouw geen standpunt ingenomen, nu deze auto geen eigendom was van de verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde geldbedragen.
Het op de beslaglijst onder 3 genummerde goed, de personenauto, behoort niet aan de verdachte toe. Uit het dossier volgt dat de personenauto stond gesignaleerd met de tekst: wordt gebruikt door criminele jongeren uit Purmerend e.o. Gelet hierop en dat de personenauto ook aan de verdachte en de medeverdachte is verstrekt om een strafbaar feit mee te plegen, is de rechtbank van oordeel dat degene aan wie de personenauto toebehoorde, redelijkerwijs kon vermoeden dat de personenauto zou worden gebruikt bij het plegen van een strafbaar feit. De personenauto is daarmee voor verbeurdverklaring vatbaar en zal door de rechtbank verbeurd worden verklaard.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 36f, 45, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4. bewezen is verklaard;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
39 (NEGENENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 171 dagen, geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk
toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te
betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de vordering van de benadeelde partij V.S Mahesh en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk
toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te
betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te
betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te
betalen aan de benadeelde partij S. Mahji, een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 5] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 6] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde goederen, te weten:
10,00 EUR Geld Euro
(Omschrijving: PL1500-2025147764-3321851)
3,35 EUR Geld Euro
(Omschrijving: PL1500-2025147764-3321860)
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp, te weten:
1 STK Personenauto, kenteken: [kenteken]
(Omschrijving: Bouwjaar 2002, Grijs, merk: Peugeot).
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.B. Haverhoek, voorzitter, kinderrechter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Mulders, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2025.