Conclusie
Nummer22/03507
Inleiding
De zaak
Het eerste en het tweede middel
ne bis in idem-beginsel, ontoereikend gemotiveerd zou hebben verworpen. Het tweede middel bevat een vergelijkbare klacht ten aanzien van het verweer dat art. 255 Sv “zowel processueel als materieel” zou zijn geschonden.
b. Artikel 68, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
een verslag van een deskundige met het antwoord op de opdracht die aan hen is verleend tot het verstrekken van informatie of het doen van onderzoek, gebaseerd op wat hun wetenschap en kennis hen leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is); en bescheiden worden niet door 255, lid 2 Sv uitgesloten.
eerste middelkomt op tegen beide hiervoor door het hof onder ‘b’ weergegeven oordelen. Primair wordt betoogd dat het oordeel onjuist is dat een beslissing strekkende tot schadevergoeding als bedoeld in art. 89 lid 1 Sv (oud) geen rechterlijke uitspraak is als bedoeld in art. 68 Sr. Subsidiair wordt aangevoerd dat indien dit oordeel van het hof wel juist zou zijn, (de motivering van) het oordeel dat ook het beginsel van
ne bis in idemniet is geschonden tekort zou schieten.
tweede middelis gericht tegen hetgeen het hof overweegt onder kopje ‘c’. Daartoe wordt kort gezegd aangevoerd dat hetgeen het hof aanmerkt als “nieuwe bezwaren” niet als zodanig zou mogen gelden (de vermeende “materiële” schending van art. 255 Sv) en dat het hof ontoereikend gemotiveerd voorbij zou zijn gegaan aan het verweer dat het opsporingsonderzoek waartoe de machtiging van de rechter-commissaris (ex art. 255 lid 4 Sv) zou hebben gestrekt “volledig dan wel nagenoeg volledig” zou zijn verricht vóór die machtiging werd verleend (de vermeende “processuele” schending van art. 255 Sv).
Stb.2011, 600) niet eenvoudiger op geworden. [5] Aangenomen lijkt me te moeten worden dat als op enig moment blijkt van nieuwe bezwaren en het voornemen ontstaat daar nader onderzoek naar te doen, de rechter-commissaris moet worden benaderd teneinde hiervoor een machtiging te krijgen. Een vordering voor zo’n machtiging veronderstelt dat de gestelde nieuwe bezwaren enigszins duidelijk zijn vastgelegd. Om dit te bereiken kan een enkele opsporingshandeling noodzakelijk zijn. De rechter-commissaris toetst op enige afstand of er inderdaad aanwijzingen voor dergelijke nieuwe bezwaren zijn. Uiteindelijk kan de zittingsrechter dit dan ten volle toetsen. [6]
Het derde middel
Kamerstukken II, 2012-13, 33.498, nr. 3, p. 16) blijkt dat het uitgangspunt van het jeugdrecht is dat de “
tenuitvoerlegging van jeugdsancties altijd mede dienstbaar is aan de (her)opvoeding van de jeugdige en dat zij is gericht op het aanvaarden door de jeugdige van een opbouwende rol in de maatschappij".
ofde omstandigheden waaronder het feit is begaan”. Voor de toepassing van het jeugdstrafrecht op jongvolwassenen werd het criterium (in art. 77c in plaats van art. 77d Sr): “de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan” (cursiveringen toegevoegd, MvW)..
achterstanden een ontwikkelings
mogelijkheid. Hoewel een terecht uitgangspunt is dat dat kinderen ontwikkelingsmogelijkheden hebben, zal die mogelijkheid in concrete omstandigheden (op bepaalde aspecten) beperkt kunnen zijn, bijvoorbeeld door de aard van de problematiek of de situatie waarin de verdachte zich bevindt. Van de
ontwikkelingsmogelijkheidkan verder begripsmatig de
responsiviteitworden onderscheiden, waarmee ik in dit geval doel op de mate waarin een verdachte in zijn ontwikkeling kan profiteren van de sancties die binnen het jeugdrecht kunnen worden opgelegd. Gedragskundig kan tussen ontwikkelingsachterstand, ontwikkelingsmogelijkheid en responsiviteit een correlatie of nauwer verband bestaan. Voor de vraag of de ‘persoonlijkheid van de dader’ aanleiding geeft voor toepassing van een bepaald sanctiestelsel, dienen zij echter van elkaar te worden onderscheiden. [26]
uitzonderingmaar op de
regel(het normale ontwikkelingsbeloop). Ondanks herhaalde adviezen en kritiek in de literatuur, [28] heeft de wetgever er echter niet voor gekozen op al deze adolescenten (in beginsel) het jeugdstrafrecht toe te passen of een afzonderlijk adolescentenstrafrecht in te voeren. Wanneer wordt gesproken over een ontwikkelingsachterstand wordt dan ook niet zo zeer de achterstand van de jeugdige ten opzichte van een volwassene bedoeld, als wel een relevante achterstand ten opzichte van een gemiddelde andere jeugdige uit dezelfde leeftijdscategorie. [29] Een en ander maakt de referenties aan de neurobiologische inzichten dogmatisch slecht te plaatsen.
NJ1990/835. In die zaak oordeelde de Hoge Raad dat ter motivering van de afwijzing van toepassing van het jeugdstrafrecht volstond dat het hof had gelet op de indruk die de persoon van de verdachte op het hof had gemaakt en het beeld van de verdachte zoals dit naar voren kwam uit de over hem gemaakte rapporten. [35] In HR 24 mei 2016 (ECLI:NL:HR:2016:949) en HR 6 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1565) werden de cassatieberoepen afgewezen met toepassing van art. 81 RO. In de eerstgenoemde zaak wees toenmalig AG Bleichrodt op de straftoemetingsvrijheid van de feitenrechter. Die bracht zijns inziens mee dat het hof niet gehouden was het jeugdstrafrecht toe te passen door de enkele omstandigheid dat de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte volgens de geraadpleegde deskundigen op verschillende terreinen is gestagneerd en dat de verdachte volgens deze deskundigen wordt gekenmerkt door zijn onrijpe karakter. [36] In de tweede zaak stelde AG Paridaens dat de afwijzing van een verzoek om een jeugdsanctie op te leggen geen uitdrukkelijke beslissing behoeft, maar ook in de strafmotivering kan worden weergegeven. Als het verzoek is gedaan in de vorm van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, zal de rechter echter moeten uitleggen waarom dit standpunt niet wordt gevolgd. [37]
Het vierde middel
Het vijfde middel
Wettelijke grondslag immateriële schadevergoeding
Hoogte immateriële schadevergoeding
Het zesde middel
Redelijke termijn