ECLI:NL:RBDHA:2025:19542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
09-138378-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gewapende overval met wapenbezit door verdachte

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een poging tot een gewapende overval op een woning in Wassenaar op 5 mei 2025. De verdachte, geboren in 2005, werd samen met medeverdachten beschuldigd van het binnendringen van de woning, waarbij zij geweld en bedreiging met vuurwapens gebruikten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging, en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 45 maanden, met aftrek van voorarrest, en wees vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toe. De rechtbank besloot geen jeugdstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte op het moment van het delict 20 jaar oud was en er geen aanleiding was om dit te doen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de invloed van zijn omgeving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-138378-25
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
Laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres 1] , [postcode] te [plaats 1] ( [land] ),
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats 2] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 juli 2025 (pro forma) en 9 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Snoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.A. Aaldijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 mei 2025 te Wassenaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- de woning aan de [adres 2] te Wassenaar is/zijn binnengedrongen nadat er door verdachte en/of zijn mededader(s) in een PostNL-jas was aangebeld, en/of
- één of meerdere vuurwapens heeft/hebben getoond en/of deze vuurwapens op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben gericht, en/of deze vuurwapens tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben aangedrukt en/of
- die [slachtoffer 3] stevig bij zijn keel althans zijn lichaam heeft/hebben vastgehouden, en/of
- tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben gezegd op de grond te gaan zitten en/of hun telefoons in te leveren terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 5 mei 2025 te Wassenaar, althans in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Blow, type Mini 9, kaliber 9mm (knal) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet Wapens en munitie, te weten als bedoeld in art. 2 lid 2 van de Wet Wapens en munitie, van de Categorie III te weten 4 pistoolpatronen van het kaliber .380 AUTO (9mm kort 9 x 17) voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2025147764, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1032).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1
1. De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 9 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 6 mei 2025 (p. 150-154);
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 6 mei 2025 (p. 155-160)
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , opgemaakt op 5 mei 2025 (p. 161-163);
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] , opgemaakt op 5 mei 2025 (p. 164-167);
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] , opgemaakt op 5 mei 2025 (p. 168-170)
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 6] , opgemaakt op 5 mei 2025 (p. 171-172).
Feit 2
1. De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 9 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek wapen en munitie, opgemaakt op 6 mei 2025 (p. 195-198):
3. Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek munitie, opgemaakt op 6 mei 2025 (p. 202-203).
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 5 mei 2025 te Wassenaar tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan
ente doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] ,
gepleegdmet het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- de woning aan de [adres 2] te Wassenaar zijn binnengedrongen nadat er door verdachte in een PostNL-jas was aangebeld, en
- meerdere vuurwapens hebben getoond en deze vuurwapens op die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] hebben gericht, en
eenvuurwapen tegen [slachtoffer 3] heeft aangedrukt en
- die [slachtoffer 3] stevig bij zijn keel althans zijn lichaam heeft vastgehouden, en
- tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] hebben gezegd op de grond te gaan zitten en
/ofhun telefoons in te leveren terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
hij op 5 mei 2025 te Wassenaar een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Blow, type Mini 9, kaliber 9mm (knal) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad
en
bijbehorende munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet Wapens en munitie, te weten als bedoeld in art. 2 lid 2 van de Wet Wapens en munitie, van de Categorie III, te weten
3pistoolpatronen van het kaliber .380 AUTO (9mm kort 9 x 17) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht toegepast zou moeten worden, wat betekent dat de verdachte volgens het jeugdstrafrecht wordt veroordeeld, onder andere omdat de reclassering onvoldoende heeft gemotiveerd waarom pedagogische beïnvloeding niet meer mogelijk is. Er zijn geen referenten geraadpleegd. Bovendien dient rekening gehouden te worden met het feit dat de verdachte thuiswonend is, deelneemt aan het gezin en financieel afhankelijk is van zijn moeder. Ook is van belang dat de verdachte vrijwel direct openheid van zaken heeft gegeven en worden er in het reclasseringsrapport geen contra-indicaties beschreven voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte dient te worden veroordeeld volgens het volwassenenstrafrecht, verzoekt de raadsvrouw rekening te houden met de voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich als twintigjarige samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot een gewapende overval op een woning. De verdachte heeft bij de woning aangebeld in een PostNL-jas met een doos om de schijn te wekken dat een pakketje werd bezorgd. Toen de deur werd open gedaan door een twaalfjarig kind heeft de verdachte hem in een wurggreep genomen, en een geladen vuurwapen op zijn hoofd gericht. Het negenjarig zusje van de jongen, zijn ouders en een au-pair werden gedwongen op de grond te gaan zitten en hun telefoons af te geven. Een andere au-pair had zichzelf opgesloten in de voorraadkast. Een zevenjarig zusje lag boven te slapen. Vervolgens zijn de medeverdachten binnengekomen om op zoek te gaan naar waardevolle spullen. Eén van die medeverdachten had ook een vuurwapen bij zich. Uiteindelijk zijn de verdachte en de medeverdachten zonder spullen vertrokken en met een auto weggevlucht, omdat een buurman kwam kijken. Dat de verdachte en de medeverdachten het gebruik van geweld en bedreiging met geweld niet hebben geschuwd blijkt uit het feit dat zij vuurwapens bij zich hadden en in de vluchtauto tie-wraps hadden klaar liggen. Uit de toelichting bij de vorderingen van de benadeelde partijen en de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat de gebeurtenis grote negatieve gevolgen voor het gezin en hun au-pairs heeft gehad en nog steeds heeft. De twaalfjarige jongen, die voorafgaand aan de overval wordt omschreven als een vrolijke jongen, heeft een zenuwtrek ontwikkeld en is zeer angstig geworden. Hij is een goede schaakspeler, maar durft niet meer aan wedstrijden mee te doen. Zijn negenjarig zusje, en zijn ouders hebben moeten toezien hoe de jongen onder schot werd genomen. De au-pairs, waarvan één van hen pas twee dagen in Nederland was, zijn nog steeds bang. Het gezin en de au-pairs kampen met psychische klachten. Het gevoel van een veilig huis, een veilige buurt en het gevoel van geborgenheid is compleet weg, terwijl thuis juist de plek is waar iemand zich het meest veilig moet kunnen voelen. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft zich bij de overval kennelijk niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers, maar uitsluitend gehandeld uit eigen financieel gewin. Dat verdachte ter zitting spijt heeft betuigd, doet niet af aan het leed dat de aan de slachtoffers is toegebracht.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van de verdachte van 23 juni 2025 en hetgeen de reclassering heeft opgeschreven over het Belgische strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte in België recent is veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf en tot het daaropvolgend dragen van een enkelband voor de duur van drie maanden voor een soortgelijk geweldsdelict met financieel motief, namelijk een straatroof. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van 27 mei 2025 en 22 september 2025, en de mondelinge toelichting daarop van de reclasseringswerker ter zitting. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er zorgen bestaan over de verdachte. De verdachte heeft geen dagbesteding en groeit op in een achterstandswijk, waardoor de verdachte zich in een crimineel milieu bevindt. Daar komt bij dat de reclassering onvoldoende inzicht heeft verkregen in het psychosociaal functioneren van de verdachte en is het onduidelijk in hoeverre de familie steunend is voor de verdachte. Volgens de reclassering heeft de familie ogenschijnlijk te weinig invloed op de verdachte om hem de juiste keuzes te laten maken.
Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte zich leeftijdsadequaat gedraagt, er geen aanwijzingen zijn voor een verstandelijke beperking, de verdachte al een jaar niet naar school gaat en in staat is zijn eigen praktische zaken te regelen. Daar komt bij dat zijn moeder weinig tot geen (pedagogische) invloed heeft op de verdachte, hij niet kwetsbaar overkomt en hij zich staande houdt in volwassenendetentie. Bij een veroordeling wordt een onvoorwaardelijke straf geadviseerd, omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Geen toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank zal geen toepassing geven aan het jeugdstrafrecht, in tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft bepleit. De verdachte was ten tijde van het strafbare feit 20 jaar oud. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan besluiten voor een jongvolwassene jeugdsancties toe te passen indien daartoe aanleiding wordt gezien in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat in de persoon van de verdachte geen aanleiding wordt gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet hier ook geen aanleiding toe gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte heeft op de zitting verklaart impulsief te zijn geweest en niet te hebben nagedacht. De rechtbank gaat voorbij aan deze verklaring, omdat uit het dossier blijkt dat de verdachte vanuit België naar Nederland is gereisd en naar een afgesproken plek is gegaan om daar in een auto te stappen vol met spullen die bij de overval gebruikt moesten worden. De verdachte heeft een PostNL-jas uit de auto aan getrokken en een doos uit de auto gepakt, om vervolgens bij de betreffende woning aan te bellen en de schijn te wekken dat hij een pakketje kwam bezorgen. Daarbij heeft hij een geladen wapen meegenomen. Volgens de rechtbank heeft de verdachte zich gedurende meerdere momenten kunnen terugtrekken, maar zelfs op het moment dat een twaalfjarig kind de deur open deed, heeft de verdachte dat niet gedaan.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank het advies van de reclassering volgen nu dit gedragen wordt door een deugdelijke motivering en de verdachte veroordelen volgens het volwassenenstrafrecht.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is drie jaar gevangenisstraf als uitgangspunt vermeld voor het plegen van een woningoverval met licht geweld of bedreiging. Voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie III (pistool) in de openbare ruimte geldt als uitgangspunt acht maanden gevangenisstraf. In dit geval weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de verdachte de woningoverval samen met twee medeverdachten heeft gepleegd, dat de verdachte een geladen vuurwapen heeft meegenomen en op een twaalfjarige jongen heeft gericht en er zes slachtoffers in de woning aanwezig waren. In strafmatigende zin weegt de rechtbank de jonge leeftijd van de verdachte mee.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden. De rechtbank houdt - meer dan de officier van justitie - rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, nu in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling ook voorwaarden kunnen worden geformuleerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 1] heeft zich, als wettelijke vertegenwoordiger namens [slachtoffer 3] , als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 1] heeft zich, als wettelijk vertegenwoordiger namens [slachtoffer 4] , als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schadevergoeding geheel en hoofdelijk dienen te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de vorderingen tot schadevergoeding, maar heeft zich wel op het standpunt gesteld dat de summiere onderbouwing dient te leiden tot matiging van de vorderingen. Daarnaast heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] € 1.000,- meer hebben gevorderd dan de overige benadeelden partijen, omdat zij na de overval ook nog zijn afgeperst. De raadsvrouw verzoekt dit deel van de vorderingen af te wijzen, omdat het rechtstreekse verband met de tenlastegelegde feiten ontbreekt.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat
de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door het bewezen
verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengen dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De slachtoffers zijn in hun eigen woning met wapens overvallen, waarbij de twaalfjarige zoon in een wurggreep is genomen en een wapen op zijn hoofd gericht kreeg. Vier andere slachtoffers zijn hier getuige van geweest. De ouders, het zusje en een van de au-pairs moesten onder bedreiging van wapens op de grond gaan zitten en hun telefoons afgeven, terwijl een andere au-pair zichzelf heeft opgesloten in de voorraadkast en de politie heeft gebeld. Dit alles moet zeer ingrijpend en traumatisch voor het gezin en hun au-pairs zijn geweest, zoals ook is gebleken uit de voorgelezen slachtofferverklaring ter zitting. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde gevolgen van de woningoverval en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend, komt de rechtbank een vergoeding van € 5.000,- billijk voor. In zoverre zullen de vorderingen van de zes benadeelde partijen dan ook worden toegewezen.
Meer gevorderde immateriële schade [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Uit de vorderingen tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat zij € 1.000,- meer vorderen dan de overige benadeelde partijen, omdat zij na de overval ook nog zijn afperst. De rechtbank zal dit deel van de vorderingen afwijzen, nu dit samenhangt met een ander feit dat niet aan de verdachte is tenlastegelegd.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 mei 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten veroordeling verdachte
Nu de vorderingen (gedeeltelijk) worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit onder 1 ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de
verdachte, voor zover de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit onder 1 is toegebracht en de
verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 5.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van ieder van de zes benadeelde partijen afzonderlijk.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat er bij de verdachte een rode bagfactory linnen tas inclusief inhoud in beslag is genomen. In het dossier zit geen beslaglijst. Nu deze ontbreekt, maar uit het dossier blijkt dat deze goederen in beslag zijn genomen, dient de rechtbank daar, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:777), ambtshalve een beslissing over te nemen. De verdediging verzoekt de rode bagfactory linnen tas inclusief inhoud terug te geven aan de verdachte.
8.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, ondanks dat een beslaglijst ontbreekt, niet verzet tegen teruggave van de voorwerpen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat de politie op 6 mei 2025 foto’s heeft gemaakt van de auto die gebruikt is bij de gewapende overval op 5 mei 2025. Tijdens het maken van de foto’s zijn in de auto verschillende goederen aangetroffen en deze zijn inbeslaggenomen, zoals blijkt uit pagina 193 en 194 van het dossier. Uit de stukken blijkt niet dat deze (in beslag genomen) goederen aan de verdachte zijn teruggegeven. Dat brengt mee dat de rechtbank ingevolge artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering gehouden is daaromtrent een beslissing te nemen, in samenhang gezien met het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:777). De rechtbank zal gelasten dat de rode bagfactory linnen tas met inhoud aan de verdachte wordt teruggegeven, met uitzondering van de geldbedragen en de joint. De geldbedragen zijn namelijk onder een medeverdachte in beslag genomen en ten aanzien van de joint overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van enig in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoeld verband tussen de joint en de begane feiten zoals hiervóór bewezenverklaard. Ook kan dat voorwerp niet dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, een en ander als bedoeld in artikel 36d Sr. Aan de voorwaarden voor onttrekking aan het verkeer is dus niet voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de joint evenmin kan worden teruggegeven, omdat deze van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Immers, het gaat om een hennepproduct waarvan het bezit strafbaar is gesteld in de Opiumwet.
De rechtbank zal daarom beslissen dat het beslag op de joint voortduurt. Dit is in het belang van strafvordering, aangezien de officier van justitie de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 36b, eerste lid onder 4, Sr jo. artikel 552f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering te vorderen dat de rechtbank het voorwerp bij afzonderlijke beschikking onttrokken aan het verkeer zal verklaren.
Dit betekent dat de volgende goederen met bijbehorend goednummer dienen te worden teruggegeven aan de verdachte:
  • een zwart/blauwe Dload Softshell jas maat 170/176 met goednummer 3321846.
  • 1 Bancontact Visadebit card met IBAN: [IBAN 1] met goednummer: 3321847;
  • 1 blauwe Bancontact Debitcard met IBAN: [IBAN 2] met goednummer 3321849;
  • 1 Don't Pannic, it's organic aansteker met goednummer: 3321852;
  • 1 zwarte bodywarmer met geruite binnen voering met goednummer: 3321853;
  • 1 zwarte New Balance T-shirts met korte mouwen maat: Small met goednummer: 3321854;
  • 1 grijze Jako trainingsbroek maat XL met goednummer: 3321855;
  • 1 Belgische OV Ticket Mechelen 0p 03/05/2025 met goednummer: 3321856;
  • 1 dikke zilverkleurige zegelring met opdruk met goednummer: 3321858;
  • 1 sleutelbos met 2 sleutels eraan met doorzichtig ronde vorm met goednummer: 3321859;
  • 1 aangebroken zak Crunch Choco's snoep met goednummer: 3321862;
  • 1 rode linnen Bag Factory tas met goednummer: 3321863;
  • 1 zwarte kapotte Adidas LG sok met goednummer: 3321870.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelzijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4. bewezen is verklaard;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
45 (VIJFENVEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 171 dagen, geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk
toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te
betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de vordering van de benadeelde partij V.S Mahesh en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk
toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te
betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te
betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 5] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] , een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 6] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende inbeslaggenomen goederen:
  • een zwart/blauwe Dload Softshell jas maat 170/176 met goednummer 3321846;
  • 1 Bancontact Visadebit card met IBAN: [IBAN 1] met goednummer: 3321847;
  • 1 blauwe Bancontact Debitcard met IBAN: [IBAN 2] met goednummer 3321849;
  • 1 Don't Pannic, it's organic aansteker met goednummer: 3321852;
  • 1 zwarte bodywarmer met geruite binnen voering met goednummer: 3321853;
  • 1 zwarte New Balance T-shirts met korte mouwen maat: Small met goednummer: 3321854;
  • 1 grijze Jako trainingsbroek maat XL met goednummer: 3321855;
  • 1 Belgische OV Ticket Mechelen 0p 03/05/2025 met goednummer: 3321856;
  • 1 dikke zilverkleurige zegelring met opdruk met goednummer: 3321858;
  • 1 sleutelbos met 2 sleutels eraan met doorzichtig ronde vorm met goednummer: 3321859;
  • 1 aangebroken zak Crunch Choco's snoep met goednummer: 3321862;
  • 1 rode linnen Bag Factory tas met goednummer: 3321863;
  • 1 zwarte kapotte Adidas LG sok met goednummer: 3321870;
bepaalt dat het beslag op de bruine joint in bruine kokertje met goednummer: 3321861 voortduurt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.B. Haverhoek, voorzitter, kinderrechter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Mulders, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2025.