ECLI:NL:RBDHA:2025:19631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.38483 en NL25.39709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser met politieke overtuiging en Koerdische afkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, geboren in 1976, heeft op 23 juli 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag in januari 2025 buiten behandeling was gesteld. De minister van Asiel en Migratie heeft de nieuwe aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij hij de geloofwaardigheid van de asielmotieven van de eiser heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister het juiste toetsingskader heeft gehanteerd en dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vrees voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging, afvalligheid van de islam en Koerdische afkomst. De rechtbank concludeert dat de eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.38483 (beroep) en NL25.39709 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M. Crompvoets),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft op 23 juli 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 8 augustus 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
9 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, G. Gunes als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
De vorige asielaanvraag
2. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1976. Eiser heeft op 18 maart 2024 een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 7 januari 2025 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Dit besluit is onherroepelijk geworden. [1]
De huidige opvolgende asielaanvraag
3. Op 23 juli 2025 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft verklaard dat hij politiek actief is en kritisch is op de Turkse regering en Erdogan. Ook stelt eiser dat hij afvallige is van de islam. Verder heeft eiser verklaard dat hij de militaire dienstplicht niet heeft voltooid. Bij een terugkeer naar Turkije vreest hij dat hij wordt opgepakt vanwege het ontduiken van de dienstplicht en zijn politieke uitingen op YouTube. Ook vreest hij voor discriminatie als Koerd.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (ook wel het eerste asielmotief);
politieke overtuiging (ook wel het tweede asielmotief);
afvalligheid (ook wel het derde asielmotief);
problemen vanwege de dienstplicht (ook wel het vierde asielmotief).
4.1.
Verweerder vindt het eerste, tweede en derde asielmotief geloofwaardig. Verweerder vindt het vierde asielmotief niet geloofwaardig, omdat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd en daar geen goede reden voor heeft. Ook vormen zijn verklaringen over het vierde asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel en heeft hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend. [2] Verweerder vindt verder dat eiser bij terugkeer naar Turkije geen gegronde vrees voor vervolging heeft en geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het betreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Allereerst stelt hij dat het toetsingskader dat is gehanteerd bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het vierde asielmotief niet in lijn is met het arrest L.H.. [4] Verder voert eiser aan dat hij weliswaar te oud is voor de dienstplicht, maar dat dit niet afdoet aan het risico van vervolging of bestraffing wegens eerdere ontduiking. Voorts blijkt uit landeninformatie dat ook relatief kleine kritische uitingen online tot vervolging kunnen leiden en dat afvalligheid in de praktijk kan leiden tot ernstige schade of vervolging. Eiser is verder van mening dat verweerder niet van hem kan verlangen dat hij zijn Koerdische afkomst verbergt. Eiser stelt dat verweerder de aanvraag, gelet op het voorgaande, niet kon afwijzen als kennelijk ongegrond. Daar komt bij dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt in het kader van 8 EVRM bij de verwijzing naar het eerder opgelegde terugkeerbesluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze conclusie komt.
Heeft verweerder een onjuist toetsingskader gehanteerd bij de beoordeling van het vierde asielmotief?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen onjuist toetsingskader heeft gehanteerd bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het vierde asielmotief.
7.1.
In de geloofwaardigheidsbeoordeling die staat beschreven in Werkinstructie 2024/6 [5] wordt onderscheid gemaakt tussen twee stappen. In stap 1 zal de vreemdeling alle relevante elementen ter onderbouwing van zijn asielaanvraag moeten indienen en worden de asielmotieven vastgesteld. Stap 2 gaat over de daadwerkelijke geloofwaardigheidsbeoordeling van de asielmotieven. In stap 2a wordt gekeken of een vreemdeling voldoende bewijsmateriaal heeft overgelegd om het asielmotief aannemelijk te maken. Als aan deze stap niet wordt voldaan, gaat verweerder over naar stap 2b. In die stap toetst verweerder aan de vijf cumulatieve voorwaarden om de geloofwaardigheid te beoordelen.
7.2.
Eiser heeft geen objectieve documenten overgelegd die het vierde asielmotief volledig onderbouwen. Daarom is onder stap 2b verder getoetst aan de vijf cumulatieve voorwaarden. De rechtbank is van oordeel dat uit het voornemen en het bestreden besluit blijkt dat verweerder daarbij alle verklaringen en omstandigheden heeft betrokken en in samenhang heeft beoordeeld en niets buiten beschouwing heeft gelaten. Eisers betoog dat het ontbreken van documenten beslissend is geweest bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het vierde asielmotief en eisers verklaringen niet in zijn geheel zijn beoordeeld, volgt de rechtbank dan ook niet.
7.3.
Verweerder heeft onder stap 2b mogen tegenwerpen dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in het verleden de dienstplicht moest vervullen en deze heeft ontweken. Zo heeft eiser geen oproep, vrijstelling of andere informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij is opgeroepen of dat hij geregistreerd staat als dienstplichtontduiker. Eisers stelling dat het ondoenlijk is om deze informatie te verkrijgen, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Verweerder heeft in alle redelijkheid mogen verwachten dat eiser meer inspanningen verricht om aan dergelijke informatie te komen om zo het asielmotief te onderbouwen. Te meer nu eiser zelf heeft verklaard dat hij dergelijke documenten zou kunnen verkrijgen. [6] Verweerder heeft verder mogen tegenwerpen dat eiser niet de dienstplichtleeftijd heeft en dat hij niet weet wat de huidige stand van zaken omtrent zijn militaire dienstplicht zou zijn en welke straf hij voor het ontduiken van de dienstplicht zou riskeren. Daar komt bij dat hij in 2007 Turkije probleemloos is ingereisd. Eisers betoog dat dit niets zegt over de huidige situatie na jaren van ontduiking en aangescherpt toezicht, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens eisers verklaringen ontdook hij in 2007 immers ook al de dienstplicht. Niet valt in te zien dat eiser toen geen problemen heeft ondervonden. Tot slot heeft verweerder mogen betrekken dat eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend.
7.4.
Voor zover eiser ter zitting heeft willen verzoeken om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, in de tussenuitspraak van 7 januari 2025 heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie [7] , ziet de rechtbank daartoe in het licht van wat hiervoor is overwogen geen aanleiding.
Politieke overtuiging
8. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn vrees voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eisers politieke activiteiten van beperkte aard en zichtbaarheid zijn geweest. Eiser heeft weliswaar onder eigen naam kritische reacties over Erdogan en de AKP onder YouTube-video’s geplaatst, maar heeft geen eigen YouTube-kanaal. Van een leidende en zichtbare rol is geen sprake. Eisers betoog dat uit landeninformatie blijkt dat ook relatief kleine online uitingen tot vervolging kunnen leiden, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte opgemerkt dat uit het ambtsbericht ook volgt dat de mate waarin iemand daadwerkelijk in de negatieve aandacht van de autoriteiten kan komen te staan onder andere afhankelijk is van de bekendheid van de persoon. Ook heeft verweerder mogen vinden dat eiser geen concrete aanwijzingen heeft dat hij in de negatieve aandacht staat of komt te staan van de Turkse autoriteiten. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser, buiten deelname aan enkele demonstraties, in de afgelopen jaren geen politieke activiteiten heeft verricht. Ook heeft hij persoonlijk nooit problemen ondervonden met de Turkse autoriteiten vanwege zijn politieke overtuiging.
Afvalligheid
9. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij een terugkeer naar Turkije vanwege zijn afvalligheid gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade. Eisers verwijzing naar de ambtsberichten van 2019 en 2023, naar informatie van Amnesty International en het ‘Turkey 2023 International Religious Freedom Report’, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de informatie blijkt weliswaar dat religieuze minderheden problemen kunnen ondervinden in Turkije, echter heeft eiser hiermee onvoldoende onderbouwd dat hij persoonlijk problemen zal ondervinden. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat het in Turkije niet strafbaar is om afvallig te zijn en de Turkse grondwet vrijheid van religie garandeert. [8] Ook is niet gebleken dat eiser in het verleden problemen heeft ondervonden vanwege zijn afvalligheid.
Koerdische afkomst
10. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat de discriminatie die eiser heeft ondervonden als Koerd, niet dusdanig van aard is dat dit moet worden aangemerkt als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat de discriminatie eiser niet dusdanig ernstig in zijn bestaansmogelijkheden heeft beperkt dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Eisers stelling dat niet van hem verwacht mag worden dat hij zijn Koerdische afkomst verbergt, volgt de rechtbank niet nu verweerder dit in het bestreden besluit niet heeft gesteld.
Mocht verweerder vinden dat er geen sprake is van gegronde vrees voor vervolging en een reëel risico op ernstige schade?
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, in het licht ook van wat hiervoor is overwogen, voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser bij een terugkeer naar Turkije geen gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade.
Mocht verweerder de aanvraag kennelijk ongegrond afwijzen?
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond, nu de aanvraag een opvolgende aanvraag betreft die niet niet-ontvankelijk is verklaard. Eisers stelling dat een inhoudelijke beoordeling is vereist vanwege de serieuze risico’s en dat dit niet is gebeurd, volgt de rechtbank niet nu verweerder eisers asielrelaas inhoudelijk heeft beoordeeld en de aanvraag niet niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Staat artikel 8 van het EVRM in de weg aan het vasthouden aan het eerdere terugkeerbesluit?
13. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 8 van het EVRM reeds geen doel treft, nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond is gelegen om aan te nemen dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat niet langer kan worden uitgegaan van het terugkeerbesluit van 20 januari 2015.

Conclusie en gevolgen

14. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
15. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
16. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.H. van der Velden, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2327 en uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 5 maart 2025, 202501020/1/V1 en 202501020/2/V1 (niet gepubliceerd).
2.Artikel 31, zesde lid, onder b, c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, C-8/20, ECLI:EU:C:2021:478.
5.Werkinstructie 2024/6, Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel), 1 juli 2024.
6.Gehoor opvolgende aanvraag van 31 juli 2025, p. 14.
7.Tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 januari 2025,
8.Algemeen ambtsbericht Turkije februari 2025, p. 67