7.4.Voor zover eiser ter zitting heeft willen verzoeken om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, in de tussenuitspraak van 7 januari 2025 heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, ziet de rechtbank daartoe in het licht van wat hiervoor is overwogen geen aanleiding.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn vrees voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eisers politieke activiteiten van beperkte aard en zichtbaarheid zijn geweest. Eiser heeft weliswaar onder eigen naam kritische reacties over Erdogan en de AKP onder YouTube-video’s geplaatst, maar heeft geen eigen YouTube-kanaal. Van een leidende en zichtbare rol is geen sprake. Eisers betoog dat uit landeninformatie blijkt dat ook relatief kleine online uitingen tot vervolging kunnen leiden, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte opgemerkt dat uit het ambtsbericht ook volgt dat de mate waarin iemand daadwerkelijk in de negatieve aandacht van de autoriteiten kan komen te staan onder andere afhankelijk is van de bekendheid van de persoon. Ook heeft verweerder mogen vinden dat eiser geen concrete aanwijzingen heeft dat hij in de negatieve aandacht staat of komt te staan van de Turkse autoriteiten. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser, buiten deelname aan enkele demonstraties, in de afgelopen jaren geen politieke activiteiten heeft verricht. Ook heeft hij persoonlijk nooit problemen ondervonden met de Turkse autoriteiten vanwege zijn politieke overtuiging.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij een terugkeer naar Turkije vanwege zijn afvalligheid gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade. Eisers verwijzing naar de ambtsberichten van 2019 en 2023, naar informatie van Amnesty International en het ‘Turkey 2023 International Religious Freedom Report’, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de informatie blijkt weliswaar dat religieuze minderheden problemen kunnen ondervinden in Turkije, echter heeft eiser hiermee onvoldoende onderbouwd dat hij persoonlijk problemen zal ondervinden. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat het in Turkije niet strafbaar is om afvallig te zijn en de Turkse grondwet vrijheid van religie garandeert.Ook is niet gebleken dat eiser in het verleden problemen heeft ondervonden vanwege zijn afvalligheid.
10. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat de discriminatie die eiser heeft ondervonden als Koerd, niet dusdanig van aard is dat dit moet worden aangemerkt als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat de discriminatie eiser niet dusdanig ernstig in zijn bestaansmogelijkheden heeft beperkt dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Eisers stelling dat niet van hem verwacht mag worden dat hij zijn Koerdische afkomst verbergt, volgt de rechtbank niet nu verweerder dit in het bestreden besluit niet heeft gesteld.
Mocht verweerder vinden dat er geen sprake is van gegronde vrees voor vervolging en een reëel risico op ernstige schade?
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, in het licht ook van wat hiervoor is overwogen, voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser bij een terugkeer naar Turkije geen gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade.
Mocht verweerder de aanvraag kennelijk ongegrond afwijzen?
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond, nu de aanvraag een opvolgende aanvraag betreft die niet niet-ontvankelijk is verklaard. Eisers stelling dat een inhoudelijke beoordeling is vereist vanwege de serieuze risico’s en dat dit niet is gebeurd, volgt de rechtbank niet nu verweerder eisers asielrelaas inhoudelijk heeft beoordeeld en de aanvraag niet niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Staat artikel 8 van het EVRM in de weg aan het vasthouden aan het eerdere terugkeerbesluit?
13. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 8 van het EVRM reeds geen doel treft, nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond is gelegen om aan te nemen dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat niet langer kan worden uitgegaan van het terugkeerbesluit van 20 januari 2015.