ECLI:NL:RBDHA:2025:1964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL25.1359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van asielzoeker aan Polen op basis van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 13 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Soedanese nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de eiser mag worden overgedragen aan Polen. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Polen zouden uitsluiten. De rechtbank wijst erop dat de minister het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag hanteren en dat er geen aanwijzingen zijn dat Polen zijn verdragsverplichtingen schendt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld en dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1359

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.1360. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening staat. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 23 september 2024 bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 27 september 2024, op grond van artikel 18, eerste lid, onder c van de Dublinverordening aanvaard.
Verwijzing naar zienswijze
5. De rechtbank overweegt, dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Is er sprake van een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit?
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid omdat het voornemen uitsluitend standaardoverwegingen bevat. Eiser voert aan dat het door deze werkwijze van de minister, voor de rechter, die zich moet uitspreken over de beschikking, minder duidelijk is wat het standpunt van de minister is ten aanzien van de bezwaren en individuele omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht in de bestuurlijke fase. Volgens eiser hebben partijen niet kunnen wisselen over hun standpunten en heeft hij niet kunnen reageren op het standpunt van de minister met betrekking tot de eerder door eiser afgelegde verklaringen in het aanmeldgehoor. Hiermee is de beschikking op gebrekkige wijze tot stand gekomen, aldus eiser.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, enkel omdat de minister in het voornemen gebruik heeft gemaakt van standaardoverwegingen. De minister heeft in het voornemen alle voorwaarden voor een Dublinoverdracht beoordeeld en heeft daarbij betrokken wat eiser tijdens zijn gehoor over Polen heeft verklaard. Dat een en ander in het voornemen algemeen en standaardmatig is opgeschreven, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het besluitvormingsproces onzorgvuldig is geweest. Op grond van wat er in het voornemen staat, moet het voor eiser voldoende duidelijk zijn geworden dat en waarom de minister niet voornemens is zijn asielaanvraag inhoudelijk in behandeling te nemen. De minister kan bovendien in het besluit een en ander meer concretiseren en expliciteren. De rechtbank wijst in dit verband nog op rechtsoverweging 4 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 11 december 2023, [3] welke rechtsoverweging de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 10 januari 2024 heeft overgenomen. [4]
Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening
7. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Eiser stelt dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Zo gaat de minister in het bestreden besluit niet in op wat eiser in Polen heeft meegemaakt. Eiser meent dat de minister onderzoek had moeten doen naar de situatie in Polen, gelet op het feit dat zijn ervaringen in Polen concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn verdragsverplichtingen schendt. Volgens eiser lopen Dublinclaimanten in Polen een reëel risico om slachtoffer te worden van pushbacks. Eiser stelt daarnaast dat het bij voorbaat zinloos is om te klagen bij de Poolse autoriteiten.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat ten aanzien van Polen in het algemeen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In een recente uitspraak heeft de Afdeling zich nadrukkelijk uitgelaten over de situatie in de Poolse opvang en asielprocedure. [5] De Afdeling komt in die uitspraak tot de conclusie dat de situatie in Polen niet zodanig is dat sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen en de asielprocedure in Polen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. De verklaringen van eiser leiden niet tot een ander oordeel. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat Polen vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordeningen worden overgedragen door middel van pushbacks, terugstuurt naar derde landen zonder hun asielverzoek te behandelen. Het is daarnaast niet gebleken dat eiser als Dublinclaimant bij of na zijn overdracht aan Polen in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als vreemdelingen die illegaal de buitengrens van Polen oversteken. Eiser wordt via een claimakkoord overgedragen, zodat het voor de autoriteiten in Polen duidelijk is dat eiser een Dublinclaimant is. Afgezien nog van het feit dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat sprake is van structurele of herhaalde tekortkomingen in de Poolse asielprocedure, ligt het verder op de weg van eiser om over een onrechtmatige behandeling te klagen bij de autoriteiten in Polen of de (hoogste) rechter. Het is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd te klagen of om hulp te zoeken en het is ook niet gebleken dat klagen bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser betoogt dat de minister in het bestreden besluit er geen blijk van heeft gegeven, dat alle relevante feiten en omstandigheden erin zijn betrokken of in onderlinge samenhang zijn beoordeeld. Eiser stelt dat hij in Polen is mishandeld door de politie en traumatische ervaringen heeft meegemaakt.
8.1.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het betoog van eiser geen aanknopingspunten zijn gelegen om te overwegen dat sprake zou zijn van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van overdracht aan Polen. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming van de Poolse autoriteiten kan inroepen tegen de door hem ondervonden discriminatie. De rechtbank ziet in wat eiser verder naar voren heeft gebracht evenmin reden om te oordelen dat de minister was gehouden de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Ook ziet de rechtbank in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake zou zijn van een situatie als beschreven in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Polen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.