In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse man. De man had asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag was door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd dat de man een gevaar voor de openbare orde vormde, ondanks een eerdere veroordeling in Frankrijk. De rechtbank vond dat de asielmotieven van de man, waaronder zijn lidmaatschap van de Indigenous People of Biafra (IPOB), gedeeltelijk geloofwaardig waren, maar niet voldoende zwaarwegend voor het verlenen van asiel. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister voor zover het de kennelijk ongegrondverklaring betrof en het terugkeerbesluit zonder vertrektermijn. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door een vertrektermijn van vier weken op te leggen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de overheid bij asielaanvragen en de noodzaak om rekening te houden met tijdsverloop bij het beoordelen van gevaar voor de openbare orde.