ECLI:NL:RBDHA:2025:19665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.18726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van een opvolgende asielaanvraag van een Palestijnse eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Palestijnse eiseres. De eiseres had op 9 april 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie buiten behandeling gesteld. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag incompleet was ingediend, omdat de eiseres niet had gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie. Eiseres had eerder asielaanvragen ingediend die ook waren afgewezen, en de rechtbank stelde vast dat zij niet had voldaan aan de vereisten voor een opvolgende aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de eiseres niet had aangetoond dat zij aan de informatieverplichtingen had voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18726

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL25.18727).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 25 september 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1964 en van Palestijnse afkomst te zijn.
2. Zij heeft op 5 april 2018 voor de eerste keer in Nederland een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 9 augustus 2019 is deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daar heeft verweerder aan ten grondslag gelegd dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat zij hierover valse informatie heeft verstrekt. Bij uitspraak van 9 september 2019 (NL19.18785) van deze rechtbank is het beroep tegen het besluit van 9 augustus 2019 ongegrond verklaard. Het hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraak van 25 oktober 2019 ongegrond verklaard. Daarmee staat het besluit van 9 augustus 2019 in rechte vast. Eiseres heeft hierna meerdere asielaanvragen ingediend. Deze aanvragen hebben echter niet geleid tot asielverlening.
3. Op 9 april 2025 heeft eiseres de hier aan de orde zijnde opvolgende asielaanvraag ingediend.
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De opvolgende asielaanvraag van eiseres is volgens verweerder namelijk incompleet ingediend. Eiseres is met het voornemen van 9 april 2025 in de gelegenheid gesteld om de aanvraag alsnog te completeren. Dit heeft eiseres echter nagelaten.
Beoordeling van de beroepsgronden
Buitenbehandelingstelling asielaanvraag
5. Eiseres betoogt dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Daartoe voert zij aan dat zij ter onderbouwing van haar asielaanvraag kopieën van documenten heeft overgelegd. De originele documenten had zij bij een gehoor kunnen overleggen. Uit de documenten blijkt dat zij geruime tijd in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) heeft verbleven.
5.1.
Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd buiten behandeling worden gesteld indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag.
Artikel 3.45b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bepaalt dat verweerder een aanvraag buiten behandeling kan stellen als een vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw.
5.2.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:574) blijkt dat van een vreemdeling kan worden verwacht dat hij, op het moment dat hij met het formulier M35-O een opvolgende aanvraag indient, in of bij dat formulier toelicht om welke redenen hij een opvolgende aanvraag indient en dat daarbij zo nodig bewijsmiddelen moeten zijn gevoegd. Uit deze uitspraak blijkt ook dat verweerder een
aanvraag buiten behandeling kan stellen als de informatie die een vreemdeling heeft verstrekt bij het formulier M35-O onvoldoende is om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen, en de vreemdeling ook naar aanleiding van een later verzoek om informatie, bijvoorbeeld in het voornemen, in gebreke blijft die nadere informatie te verstrekken.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in het M35-O formulier van 9 april 2025 heeft nagelaten aan te geven waarom zij haar opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Zij heeft in dit formulier volstaan met het invullen van haar personalia. De aanvraag was aldus incompleet. Eiseres is vervolgens door verweerder bij het voornemen van 9 april 2025 op dit verzuim gewezen en in de gelegenheid gesteld om binnen één week het M35-O formulier aan te vullen. Daarbij is zij erop gewezen dat indien de aanvraag niet binnen die termijn compleet wordt gemaakt, de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Eiseres heeft vervolgens op 16 april 2025 een nieuw M35-O formulier ingediend met daarbij kopieën van (door eiseres genoemd) een ‘werkpas VAE’ en een ‘verzekeringspas VAE’. Ook heeft zij medische stukken ingediend. Op het M35-O formulier is onder het kopje Er is een voor u belangrijke rechterlijke uitspraak gedaan, vermeld: ‘onjuiste toetsing Vluchtelingenverdrag’. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiseres de aanvraag hiermee niet alsnog compleet heeft ingediend. Eiseres heeft namelijk wederom nagelaten de verschillende (inhoudelijke) vragen in het M35-O formulier te beantwoorden en toe te lichten. Verweerder heeft ook terecht van eiseres verlangd dat zij de originele documenten direct bij het M35-O formulier zou verstrekken en gesteld dat zij dit niet op een later moment, zoals tijdens een gehoor, kon doen. De rechtbank stelt vast dat eiseres in het verleden meerdere herhaalde asielaanvragen heeft ingediend waarbij zij heeft volstaan met het indienen van incomplete M35-O formulieren en die hebben geleid tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag. Bij eiseres en haar gemachtigde kon dus geen misverstand hebben bestaan over wat wordt verwacht bij de indiening van een opvolgende asielaanvraag.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de hier aan de orde zijnde opvolgende asielaanvraag van eiseres buiten behandeling kunnen stellen. De beroepsgrond kan dus niet slagen.
Medisch advies
6. Eiseres betoogt verder dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten een “Medisch advies Horen en beslissen” op te vragen. Zij verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 13 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:14610).
6.1.
In het geval van een incomplete asielaanvraag komt verweerder niet toe aan een beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag, en wordt de vreemdeling dus ook niet gehoord over diens asielmotieven. De uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Roermond van 13 september 2024 betreft geen vergelijkbare situatie. In die zaak was de asielaanvraag van de vreemdeling immers inhoudelijk beoordeeld op geloofwaardigheid en vervolgens afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
Buitenschuldbeleid
7. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten ambtshalve te toetsen aan het buitenschuldbeleid. Zij verwijst in dit kader naar het Ambtsbericht over Palestijnen in de VAE en naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:187).
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder de bevoegdheid heeft en niet de plicht om krachtens artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) de vreemdeling ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning te verlenen onder de beperking tijdelijke humanitaire gronden. Het buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken valt gelet op artikel 3.48, tweede lid en onder a, van het Vb onder de beperking tijdelijke humanitaire gronden. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag van eiseres – zoals reeds hiervoor is overwogen – buiten behandeling kunnen stellen, zodat er geen inhoudelijke beoordeling van de aanvraag heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder wel ambtshalve had moeten beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.