In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw die bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken en een bedrag van € 9.247,79 teruggevorderd, omdat eiseres in verschillende perioden tussen 2021 en 2023 te lang in het buitenland verbleef, specifiek in Kaapverdië. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de genoemde perioden in Kaapverdië verbleef en dat dit de toegestane 28 dagen overschreed. Eiseres heeft aangevoerd dat er zeer dringende redenen waren voor haar verblijf in het buitenland, onder andere vanwege haar psychische en fysieke aandoeningen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij zich in een acute noodsituatie bevond die rechtvaardigde dat zij ondanks de overschrijding van de termijn recht op bijstand had. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het bedrag in stand blijven, en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft ook overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in behoeftige omstandigheden verkeerde die alleen met bijstand te verhelpen waren. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Participatiewet, in haar overwegingen betrokken en heeft uiteengezet dat de voorwaarden voor het verlenen van bijstand in situaties van zeer dringende redenen strikt zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.