ECLI:NL:RBDHA:2025:19695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
09/256267-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mensenhandel en verkrachting met gevangenisstraf en TBS

Op 28 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest, en heeft terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. De zaak betreft de criminele uitbuiting van een man, aangeduid als [benadeelde 1], waarbij de verdachte hem dwong tot het plegen van winkeldiefstallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [benadeelde 1], die kampt met verslavings- en psychische problemen. De verdachte heeft geweld en dreiging met geweld gebruikt om [benadeelde 1] te dwingen tot het plegen van strafbare feiten. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor de verkrachting van een vrouw, aangeduid als [benadeelde 2], waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte ondanks haar verzet doorging met de seksuele handelingen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten een zware straf rechtvaardigt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/256267-23
Datum uitspraak: 28 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 januari 2024, 13 maart 2024, 4 juni 2024, 13 augustus 2024, 31 oktober 2024, 29 januari 2025, 27 mei 2025 en 7 augustus 2025 (telkens pro forma) en 10, 12, 13 en 18 maart 2025 en 7 en 14 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling en sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. J. Grabowsky en mr. N. den Dekker naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna: [verdachte] ) is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2022 tot en met 17 april 2022 te ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een ander, genaamd [benadeelde 1]
(telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van criminele uitbuiting van die [benadeelde 1] (sub 1) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [benadeelde 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4) en/of
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde 1] (sub 6)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (meermalen)
- de sleutel(s) van de woning van die [benadeelde 1] gepakt en/of bij zich gehouden en/of
- de medicatie en/of methadon van die [benadeelde 1] opgehaald en/of die [benadeelde 1] zijn medicatie onthouden en/of
- tegen die [benadeelde 1] gezegd dat ze elkaar niet mochten verraden en/of dat ze hem anders zouden pakken en/of
- die [benadeelde 1] geslagen en/of
- die [benadeelde 1] meegenomen naar de Albert Heijn en/of aldaar tegen die [benadeelde 1] gezegd: ‘Jij gaat pikken’ en/of die [benadeelde 1] geïnstrueerd/bepaald wat hij mee moest nemen en/of
- die [benadeelde 1] spullen laten dragen afkomstig van diefstal uit auto’s en/of
- de gestolen goederen afgenomen en/of in ontvangst genomen;
2
hij op of omstreeks 26 augustus 2022 te ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- door die [benadeelde 2] vast te pakken en/of
- door (op bed) op die [benadeelde 2] te gaan liggen en/of
- door de broek van die [benadeelde 2] kapot te trekken,
[benadeelde 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [benadeelde 2] , te weten het
- betasten van de borsten van die [benadeelde 2] en/of
- brengen en/of houden van zijn penis in de vagina van die [benadeelde 2] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] integraal moet worden vrijgesproken. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 (zaaksdossier [naam dossier 1] ; criminele uitbuiting van [benadeelde 1] )
Juridisch kader mensenhandel
Aan [verdachte] is onder feit 1 het delict mensenhandel ten laste gelegd. Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) Sr en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
De tenlastelegging is opgesplitst in specifieke verwijten die worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, en 6 Sr. De delictsomschrijving in sub 1 ziet op het werven, overbrengen/vervoeren of huisvesten/opnemen van een ander, om die ander in een uitbuitingssituatie te brengen. Daarbij is vereist dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft. Het verwijt in sub 4 ziet op het verrichten van handelingen waardoor een ander zich beschikbaar stelt voor het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard. Uitbuiting van het slachtoffer is daarbij een impliciet bestanddeel. De in sub 1 en 4 strafbaar gestelde vormen van mensenhandel vereisen steeds het gebruik van één of meer dwangmiddelen, zoals genoemd in artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr. Dit geldt niet voor het verwijt in sub 6, dat betrekking heeft op het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander.
Dwangmiddelen
De in deze zaak aan de orde zijnde dwangmiddelen betreffen dwang, (dreiging met) geweld, andere feitelijkhe(i)d(en), misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Het begrip ‘dwang’ moet ruim worden uitgelegd en worden bekeken in de context waarin de handelingen van de verdachte plaatsvinden. Het slachtoffer zal door aanwending van dwang tegen zijn of haar zin in een situatie van uitbuiting zijn gebracht, waarin hij of zij, als hij of zij daartoe weerstand had kunnen bieden, niet terecht zou zijn gekomen. Het slachtoffer moet het dwangmiddel dus hebben opgemerkt en het moet bij hem of haar vrees hebben opgeleverd. Daarbij doet het niet ter zake dat de dwang op een ander in het algemeen geen indruk zou maken. Het is subjectief.
De dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’, die objectief moeten worden vastgesteld, kunnen elkaar deels overlappen. Deze misbruikdwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. De verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt voort te hebben gevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat niet is vereist dat doelbewust misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.
Ook wordt voor het bewijs van het misbruik geen verdergaand initiatief en actief handelen van de verdachte vereist dan tot uitdrukking komt in de termen die in de wet staan (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen). Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad is het niet een zelfstandig vereiste dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook niet dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie is gebracht.
Bij het misbruik maken van (1) een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid van het slachtoffer is beperkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘beperkt’ niet inhoudt dat er sprake moet zijn van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was; de beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter aan te nemen.
Ten aanzien van het misbruik maken van (2) een ‘kwetsbare positie’ geeft artikel 273f, zesde lid, Sr een minimumdefinitie van dit begrip: hieronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.
Oogmerk van uitbuiting
Het (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van artikel 273f Sr door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie en gedwongen of verplichte arbeid of diensten.
De vraag of sprake is van uitbuiting laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. [1] Wanneer gebruik is gemaakt van een dwangmiddel is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant.
De verklaring van [benadeelde 1]
(hierna: [benadeelde 1] ) heeft tweemaal bij de politie en eenmaal bij de rechter-commissaris verklaard over criminele uitbuiting door [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Kort en zakelijk weergegeven heeft [benadeelde 1] verklaard dat hij in april 2022 een aantal weken is gedwongen door [verdachte] en [medeverdachte] om winkeldiefstallen te plegen. Onder meer doordat geweld tegen hem was gebruikt en omdat ze beschikten over de sleutel van zijn woning en over zijn medicatie /methadon, was [benadeelde 1] erg bang voor hen.
In de verklaringen van [benadeelde 1] zitten, zoals ook aangevoerd door de verdediging, enkele discrepanties, bijvoorbeeld waar het gaat om het aantal diefstallen die zouden zijn gepleegd.
De rechtbank overweegt dat weliswaar enkele details in de verklaringen van [benadeelde 1] onderling verschillen, maar dat de strekking steeds hetzelfde blijft. De rechtbank acht de verklaringen van [benadeelde 1] op grote lijnen consistent, gedetailleerd en concreet en de verklaringen worden daarnaast in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de bijlage bij dit vonnis.
De rechtbank zal de verklaringen van [benadeelde 1] dan ook gebruiken voor het bewijs.
Toepassing juridisch kader op het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [benadeelde 1] . De rechtbank is er op grond van de bewijsmiddelen van overtuigd dat [benadeelde 1] door [verdachte] crimineel werd uitgebuit.
Hieronder wordt uiteengezet dat sprake is geweest van dwang, geweld, dreiging met geweld en andere feitelijkheden, misbruik van de kwetsbare positie waarin [benadeelde 1] zich bevond en misbruik van het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht dat [verdachte] op [benadeelde 1] had. Dit heeft als gevolg gehad dat [verdachte] en zijn medeverdachte zich hebben bevoordeeld ten koste van [benadeelde 1] .
Dwangmiddelen
Misbruik van kwetsbare positie en overwicht
Bij [benadeelde 1] was in de ten laste gelegde periode sprake van verslavingsproblematiek en psychische problematiek, waarvoor hij was ingesteld op medicatie (onder meer methadon en kalmeringsmiddelen). Hij verbleef twee periodes in een woning van [zorginstelling] , een [zorginstantie] -instelling voor mensen met een dubbele diagnose (verslavingsproblematiek en psychiatrische problematiek). Tussen deze periodes in verbleef hij in een woning op de [straatnaam] , onder toezicht van hulpverlening. Zijn begeleider beschrijft hem als een zeer kwetsbare beïnvloedbare man die niet goed voor zichzelf kan opkomen en veel sturing en ondersteuning nodig heeft in het dagelijks leven.
[verdachte] had wetenschap van de kwetsbare positie van [benadeelde 1] en verklaart dat [benadeelde 1] een zware gebruiker was, last had van stemmingswisselingen en psychoses, een bewindvoerder had en leefde van weekgeld. [verdachte] omschrijft [benadeelde 1] ter terechtzitting als ‘makkelijk’.
Door [benadeelde 1] ondanks deze wetenschap te dwingen om gezamenlijk winkeldiefstallen te plegen, zodat met de opbrengst drugs konden worden gekocht, heeft [verdachte] misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van [benadeelde 1] .
[verdachte] had hiernaast ook overwicht op [benadeelde 1] . [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij het gevoel had dat hij niet kon weigeren, omdat ‘het dan twee tegen één zou worden’. [benadeelde 1] doelt hiermee op [verdachte] en op [medeverdachte] , met wie [verdachte] in zijn ogen samenspande. [benadeelde 1] omschrijft [verdachte] en [medeverdachte] als ‘twee doorgewinterde junkies’. Bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde 1] het volgende verklaard: ‘Ik weet dat die twee in verbinding staan, omdat als [verdachte] het niet voor elkaar kreeg, dan kwam hij, [medeverdachte] dus’. [medeverdachte] was volgens [benadeelde 1] degene die alles aanvoerde en die zei dat hij en [verdachte] naar de winkel moesten gaan. [benadeelde 1] sprak over [medeverdachte] als ‘die kickbokser van wie hij dit moest doen’. Uit het dossier volgt dat [verdachte] door anderen werd gezien als de loopjongen van [medeverdachte] , die in het dossier naar voren komt als een agressieve en intimiderende man.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat niet alleen [verdachte] zelf overwicht had op [benadeelde 1] , maar dat ook zijn omgang met [medeverdachte] een zeker overwicht op [benadeelde 1] creëerde.
Dat [verdachte] en [medeverdachte] misbruik hebben gemaakt van hun overwicht op [benadeelde 1] door een sfeer van angst en intimidatie te creëren, hetgeen dienstig was aan de criminele uitbuiting van [benadeelde 1] , staat naar het oordeel van de rechtbank vast.
Dwang, geweld en dreiging met geweld en andere feitelijkheden
[benadeelde 1] heeft verklaard dat hij een keer, toen hij in bed lag, klappen kreeg van [verdachte] omdat hij niet wilde stelen. Hij voelde zich daardoor onder druk staan en was bang om aangepakt te worden.
De verklaring van [benadeelde 1] voor wat betreft geweld dat tegen hem werd gebruikt, vindt onder meer bevestiging in de verklaring van getuige [getuige 1] , die heeft verklaard dat hij [benadeelde 1] wel eens met letsel zag en dat hij heeft gezien dat [verdachte] [benadeelde 1] wilde slaan. [verdachte] heeft bekend dat hij [benadeelde 1] wel eens heeft geslagen. Over de reden hiervoor heeft hij bij de politie verklaard dat hij dit had gedaan, omdat [benadeelde 1] zijn telefoon en kleding had gestolen. Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij dit had gedaan, omdat [benadeelde 1] zijn laatste trekje had opgerookt. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] op basis van het dossier en gelet op zijn wisselende verklaringen op dit punt niet aannemelijk.
Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] hem ( [getuige 2] ) opdrachten gaf en hierbij agressief kon zijn. De door [getuige 2] geschetste omstandigheden, namelijk dat [verdachte] altijd met hem mee ging als hij moest stelen en bepaalde wat ze gingen doen, vertonen sterke overeenkomsten met hetgeen [benadeelde 1] heeft verklaard.
Naast het toegepaste geweld en de dreiging met geweld verklaart [benadeelde 1] ook dat zijn medicatie hem werd onthouden. Zijn pillen werden ‘afgepakt’ en hij voelde zich ‘helemaal kut’. Gedurende twee weken werd zijn medicatie, waaronder methadon, door [verdachte] bij de apotheek van [benadeelde 1] opgehaald, die deze weer aan [medeverdachte] gaf. Hierdoor had [benadeelde 1] zelf te weinig of geen methadon, waardoor hij zich erg slecht voelde. [verdachte] heeft ter terechtzitting bekend dat hij de medicatie van [benadeelde 1] heeft opgehaald en dat [benadeelde 1] vervolgens zijn methadon niet heeft gekregen vindt bevestiging in mutaties van de politie waaruit blijkt dat ze hem op 7 april 2022 zagen, waarbij opviel dat hij er onverzorgd en moe uit zag. [benadeelde 1] vertelde op dat moment dat hij eigenlijk methadon moest slikken, maar dat hij de medicijnen kwijt was geraakt en zich slecht voelde. Ook blijkt uit informatie van de apotheek dat op 7 april 2022 telefonisch was doorgegeven dat ‘neef [naam 1] ’ zijn methadon zou komen ophalen, dat de methadon vervolgens op 9 april 2022 is opgehaald door ‘neef [naam 1] ’ en dat [benadeelde 1] hierna de apotheek heeft gebeld om te zeggen dat ze zijn medicatie aan niemand anders dan aan hemzelf mochten meegeven. [verdachte] heeft verklaard dat hij zich inderdaad heeft voorgedaan als ‘neef [naam 1] ’ toen hij de medicatie ophaalde bij de apotheek.
Door het ophalen van de medicatie van [benadeelde 1] en hem deze te onthouden heeft [verdachte] een situatie gecreëerd die bijdroeg aan de dwang die [benadeelde 1] voelde om mee te werken met het plegen van winkeldiefstallen.
Niet alleen werd [benadeelde 1] zijn medicatie ontnomen, [verdachte] heeft ook de sleutels van zijn woning afgepakt. [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij is gaan stelen omdat ‘ze’ de sleutels van zijn huis hadden. Deze verklaring van [benadeelde 1] vindt bevestiging in diverse mutaties, waaruit blijkt dat in zijn woning diverse malen personen zijn aangetroffen die daar verbleven zonder toestemming van [benadeelde 1] en waardoor [benadeelde 1] uiteindelijk zijn woning is ontvlucht en heeft verbleven bij getuige [getuige 1] . [getuige 1] heeft hierover verklaard dat [benadeelde 1] ’s nachts bij hem thuis kwam en vroeg of hij bij hem mocht slapen, omdat hij niet meer naar zijn eigen huis durfde en ze hem eruit hadden geschopt. [naam 2] heeft eveneens verklaard dat het huis van [benadeelde 1] was overgenomen. De verklaring van [verdachte] , dat hij enige tijd bij [benadeelde 1] heeft verbleven en hier honderden euro’s aan huur voor heeft betaald, vindt geen steun in het dossier en acht de rechtbank onaannemelijk.
De rechtbank stelt gelet op het voorstaande vast dat [verdachte] dwang, geweld, dreiging met geweld en andere feitelijkheden heeft toegepast om [benadeelde 1] te bewegen diefstallen te plegen.
Vrijspraak overige dwangmiddelen
De rechtbank komt tot de conclusie dat het dossier onvoldoende steun bevat voor een bewezenverklaring van afpersing, fraude en misleiding van [benadeelde 1] door [verdachte] en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
(Oogmerk van) uitbuitingOp basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] meermalen winkeldiefstallen heeft gepleegd gedurende de ten laste gelegde periode. Het plegen van deze diefstallen vond plaats in opdracht van [verdachte] . [benadeelde 1] voelde zich door de kwetsbare positie waarin hij zich bevond, het overwicht dat [verdachte] en [medeverdachte] op hem hadden en gelet op de angst dat hij het slachtoffer zou worden van geweld, gedwongen om de diefstallen te plegen. Van een door de verdediging bepleite situatie waarin sprake was van ‘twee mede-verslaafden die samen strafbare feiten pleegden’, was naar het oordeel van de rechtbank gelet op het vorengaande geen sprake.
Gelet op de bewijsmiddelen en de door [verdachte] toegepaste dwangmiddelen is de rechtbank ervan overtuigd dat [benadeelde 1] de winkeldiefstallen niet uit eigen beweging heeft gepleegd. Zijn wil om zelf te bepalen of en, zo ja welke strafbare feiten hij zou gaan plegen en wat hij vervolgens zou gaan doen met de daaruit voortvloeiende opbrengsten, was immers als gevolg van de door [verdachte] toegepaste dwangmiddelen ernstig beperkt.
Door de verdediging is aangevoerd dat [benadeelde 1] zich voordat hij [verdachte] leerde kennen ook al schuldig maakte aan winkeldiefstallen. Deze omstandigheid staat aan een bewezenverklaring voor mensenhandel echter niet in de weg. In dat verband wijst de rechtbank op overwegingen van de Hoge Raad in mensenhandel zaken waarbij sprake is van uitbuiting in de prostitutie, die erop neerkomen dat de omstandigheid dat het slachtoffer al eerder of op andere plaatsen prostitutiewerk heeft verricht, geen aanwijzing hoeft te zijn voor het ontbreken van een uitbuitingssituatie. [2] Dat laatste geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens in het geval van [benadeelde 1] .
Alles overwegend en gelet op het vorengaande was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een uitbuitingssituatie, waardoor het oogmerk van uitbuiting kan worden verondersteld.
Voordeel trekken
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] voordeel heeft getrokken uit en door de strafbare feiten die [benadeelde 1] heeft gepleegd. De goederen die door [benadeelde 1] werden gestolen, gaf hij aan [verdachte] , die de goederen weer afgaf aan [medeverdachte] of aan andere dealers, van wie hij geld ontving om drugs mee te kopen.
Handelingen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [benadeelde 1] door [verdachte] is geworven om de winkeldiefstallen te plegen.
Periode
Wat betreft de periode waarin [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, overweegt de rechtbank het volgende. [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij twee à drie weken voordat hij aangifte deed van vernieling op 17 april 2021 (de rechtbank begrijpt: 2022) is gedwongen tot het plegen van diefstallen. Uit politiemutaties blijkt dat [benadeelde 1] op 1, 7 en 8 april 2022 is aangehouden voor winkeldiefstallen. De rechtbank acht de ten laste gelegde periode van 1 april 2022 tot en met 17 april 2022 dan ook bewezen.
Opzet op uitbuiting
Over het verweer van de verdediging dat [verdachte] zelf een kwetsbare loopjongen van [medeverdachte] was en in dat kader niet kan worden gezien als ‘initiatief nemende mensenhandelaar met opzet op uitbuiting’, overweegt de rechtbank ten slotte als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [medeverdachte] een leidende rol had en dat [verdachte] ten opzichte van [medeverdachte] een ondergeschikte rol had. Dit laat echter onverlet dat [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] , [benadeelde 1] crimineel heeft uitgebuit en daarmee medepleger van de criminele uitbuiting van [benadeelde 1] is geweest. [verdachte] is degene die [benadeelde 1] telkens heeft gedwongen de winkeldiefstallen te plegen en die mee ging naar de winkels, waarbij hij veelal buiten op [benadeelde 1] bleef wachten. [verdachte] was in dat kader nauw betrokken bij en had ook opzet op de criminele uitbuiting van [benadeelde 1] .
De rechtbank ziet wel dat de rol van [verdachte] minder leidend is geweest dan die van [medeverdachte] . De rechtbank heeft er bovendien oog voor dat [verdachte] in zeker zin – net als [benadeelde 1] – kan worden beschouwd als een kwetsbaar persoon. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
Feit 2 (zaaksdossier [naam dossier 2] ; verkrachting van [benadeelde 2] )
Op 14 september 2022 werd [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) aangehouden ter zake van
openbare dronkenschap. Uit haar verklaring die hierop volgde, bleek dat zij mogelijk slachtoffer was van mensenhandel en is onderzoek [naam dossier 2] gestart, waarbij [benadeelde 2] enkele malen is gehoord en waarbij onder meer onderzoek is gedaan naar de inhoud van haar telefoon. Tijdens dit onderzoek trof de politie in de telefoon van [benadeelde 2] twee videobestanden aan, met – kort en zakelijk weergegeven – de volgende door de politie beschreven inhoud:
In de video is vrijwel alleen het plafond zichtbaar, maar een man en een vrouw, waarvan de rechtbank begrijpt dat dit [verdachte] en [benadeelde 2] betreffen, zijn te horen.
In de eerste video is onder meer te horen dat:
- [benadeelde 2] tegen [verdachte] zegt dat hij een paal in zijn broek heeft en of hij van het bed af wil gaan;
- [benadeelde 2] zegt "mijn hond neukt jou gewoon" waarop [verdachte] zegt "Ik jou dadelijk ook.";
- [benadeelde 2] zegt dat [verdachte] haar los moet laten en dat zij al gezegd had dat zij dit niet wilde en dat [verdachte] van haar tieten af moet blijven;
- [benadeelde 2] meerdere malen zegt dat [verdachte] van haar af moet blijven en van het bed af moet gaan.
In de tweede video, die ruim 23 minuten duurt, is ook een houten paal van het bed te zien. Te horen is onder meer dat:
- [benadeelde 2] meerdere malen "auw" en "auw je doet me pijn" en "niet doen" en "nee, ik wil dat niet" en " [verdachte] niet doen" zegt;
- [verdachte] tot twee maal toe "ik wil seks" zegt;
- [benadeelde 2] zegt "je hebt heel mijn broek kapot getrokken";
- [benadeelde 2] "laat me los, alsjeblieft" zegt;
- [verdachte] "kom, ik ben bijna klaar" zegt;
- [benadeelde 2] hard "Nee, nee, nee" zegt, waarop [verdachte] reageert met "ja";
- [benadeelde 2] huilt, waarbij zichtbaar is dat de paal van het bed ritmisch heen en weer beweegt, en waarbij iemand hijgt;
- [benadeelde 2] snikkend zegt "je doet me pijn" en "laat me gaan";
- [verdachte] "benen wijd' zegt, waarop [benadeelde 2] antwoordt met “nee, nee” en steeds "auw, auw" zegt.
Zichtbaar is dat de paal van het bed dan nog steeds ritmisch heen en weer beweegt en uiteindelijk minder beweegt. Aan het einde van de opname zegt [benadeelde 2] , op 23 minuten en 20 seconden “je hoorde mij toch zeggen ik wil dit niet”.
De politie heeft [benadeelde 2] tijdens haar verhoor in november 2022 in het onderzoek naar mensenhandel geconfronteerd met de in haar telefoon aangetroffen videobestanden. Hierop heeft [benadeelde 2] direct geantwoord dat dit een verkrachting betrof en dat zij blij was dat de politie het had gezien, omdat zij het anders nooit had kunnen vertellen. Zij heeft verklaard dat zij filmde, omdat het al niet lekker liep tussen haar en [verdachte] en dat [verdachte] naderhand zijn excuses bleef aanbieden. Nadat zij met de opnamen is geconfronteerd, heeft [benadeelde 2] er nog enkele keren met de politie over gesproken, maar uiteindelijk geen aangifte gedaan, omdat dit te zwaar was voor haar.
[verdachte] heeft in eerste instantie bij de politie, geconfronteerd met de filmopnamen, verklaard dat het allemaal onzin is, dat hij [benadeelde 2] niet heeft verkracht en dat er ‘met zijn stem is gespeeld’. Later heeft [verdachte] verklaard dat de opnamen wel kloppen, maar dat hij ten tijde van de opnamen enkel met [benadeelde 2] heeft gestoeid, dat hij wel zin had in seks en misschien over haar grens is gegaan met het stoeien, maar dat hij haar niet heeft verkracht. Deze wisselende verklaringen van [verdachte] dragen niet bij aan de betrouwbaarheid ervan en de rechtbank acht de verklaring van [verdachte] , voor zover inhoudende dat hij weliswaar te ver is gegaan met stoeien maar [benadeelde 2] niet heeft verkracht, gelet op de hiervoor beschreven inhoud van de video-opnamen, niet geloofwaardig.
Ook de door de verdediging aangedragen suggestie dat [benadeelde 2] heeft overdreven tijdens de opnamen, omdat zij wist dat zij deze opnamen maakte, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. De rechtbank overweegt hiertoe dat de opnamen enkel aan het licht zijn gekomen doordat de politie in een ander onderzoek de telefoon van [benadeelde 2] in beslag heeft genomen en onderzocht en dat [benadeelde 2] geen enkele actieve stap heeft ondernomen om de videobestanden bij de politie kenbaar te maken. Ook heeft zij tot op de dag van vandaag zelf geen aangifte van verkrachting gedaan.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [benadeelde 2] , inhoudende dat zij door [verdachte] is verkracht en waarbij hij met zijn penis in haar vagina is geweest, in belangrijke mate wordt ondersteund door hetgeen is te zien en te horen in de in haar telefoon aangetroffen videobestanden. Hieruit blijkt dat, terwijl [benadeelde 2] zeer vaak heeft aangegeven dat [verdachte] haar pijn deed, dat zij wilde dat hij stopte en dat hij niet bij haar naar binnen mocht gaan, [verdachte] desondanks is doorgegaan. Uit het beschreven ritmische heen en weer bewegen van de paal van het bed waarop [benadeelde 2] en [verdachte] lagen en het daarbij hoorbare gehijg van [verdachte] , leidt de rechtbank af dat [verdachte] ook daadwerkelijk met zijn penis in de vagina van [benadeelde 2] is geweest. Dat deze beelden en geluiden ook kunnen passen bij het scenario waarbij [verdachte] met [benadeelde 2] aan het stoeien was, schuift de rechtbank als volstrekt onaannemelijk terzijde.
De rechtbank acht gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 26 augustus 2022 schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [benadeelde 2] .
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 1 april 2022 tot en met 17 april 2022 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [benadeelde 1] , (telkens) door dwang, geweld
en(een) andere feitelijkhe(i)d(en)
endoor dreiging met geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, met het oogmerk van criminele uitbuiting van die [benadeelde 1] en
- heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde 1]
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader,
- de sleutel van de woning van die [benadeelde 1] gepakt en/of bij zich gehouden en
- de medicatie en methadon van die [benadeelde 1] opgehaald en die [benadeelde 1] zijn medicatie onthouden en
- tegen die [benadeelde 1] gezegd dat ze elkaar niet mochten verraden en dat ze hem anders zouden pakken en
- die [benadeelde 1] geslagen en
- die [benadeelde 1] meegenomen naar de Albert Heijn en aldaar tegen die [benadeelde 1] gezegd: ‘Jij gaat pikken’ en die [benadeelde 1] geïnstrueerd/bepaald wat hij mee moest nemen en
- de gestolen goederen afgenomen en/of in ontvangst genomen;
2
hij op 26 augustus 2022 te ’s-Gravenhage door geweld en een andere feitelijkheid, te weten
- door die [benadeelde 2] vast te pakken en
- door (op bed) op die [benadeelde 2] te gaan liggen en
- door de broek van die [benadeelde 2] kapot te trekken,
[benadeelde 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , te weten het
- betasten van de borsten van die [benadeelde 2] en
- brengen en houden van zijn penis in de vagina van die [benadeelde 2] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat [verdachte] daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

[verdachte] is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Ook heeft de officier van justitie verzocht om de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen, evenals de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) zoals bedoeld in artikel 38z Sr.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in strafverminderende zin gewezen op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] en op het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), waaruit blijkt dat [verdachte] verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft verzocht om
– gelet op de adviezen van de deskundigen en bij wijze van laatste kans – af te zien van oplegging van TBS met dwangverpleging en in plaats daarvan te komen tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de deskundigen geadviseerde voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige misdrijven.
Hij heeft zich schuldig gemaakt aan criminele uitbuiting van [benadeelde 1] door hem te dwingen om winkeldiefstallen te plegen en heeft hierbij op kwalijke wijze misbruik gemaakt van zijn kwetsbaarheid. [verdachte] was op de hoogte van de afhankelijke en kwetsbare positie van [benadeelde 1] , maar heeft ervoor gekozen om [benadeelde 1] uit te buiten ten behoeve van zijn eigen financieel gewin. Hij heeft [benadeelde 1] hierbij mishandeld, angst aangejaagd en zijn huissleutels en zijn methadon en medicatie afgenomen. Mensenhandel is een vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor een slachtoffer zijn, zo blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring die namens [benadeelde 1] ter terechtzitting is voorgelezen, groot.
[verdachte] heeft zich tevens schuldig gemaakt aan verkrachting van [benadeelde 2] . Ondanks haar verbale en fysieke verzet dwong [verdachte] [benadeelde 2] tot seks en heeft hierdoor een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde 2] . Dit alles vond plaats in een woning van een vriendin waar [benadeelde 2] op dat moment verbleef, omdat zij was gevlucht voor [medeverdachte] . [verdachte] heeft hiermee een onveilige en bedreigende leefomgeving gecreëerd in een woning waarin [benadeelde 2] nu juist haar toevlucht had gezocht, omdat zij zich elders onveilig voelde. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan nog lange tijd ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden.
Dat het delict veel impact heeft gehad blijkt uit het feit dat [benadeelde 2] geen officiële aangifte heeft gedaan, omdat zij het mentaal te zwaar vond om erover te praten en dat zij niet naar de inhoudelijke behandeling van de zaak is gekomen in verband met angsten en flashbacks en omdat de confrontatie met de zaak te veel voor haar zou zijn.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] . Hij is in het verleden meermaals tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen veroordeeld. Deze veroordelingen hadden voor [verdachte] aanleiding kunnen en moeten zijn om zijn leven te beteren en zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten. De rechtbank rekent het [verdachte] aan dat hij is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten ondanks eerdere veroordelingen en periodes in detentie. Dit weegt rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage van de psycholoog van 23 januari 2024, de hierop volgende Pro Justitia-rapportage van 9 augustus 2024, het rapport van het Pieter Baan Centrum van 5 augustus 2025 en het reclasseringsrapport van 30 september 2025.
Voor wat betreft de rapporten van de psycholoog en de daarop volgende Pro Justitia-rapportage geldt dat, gezien de weigerende dan wel niet goed meewerkende houding van [verdachte] bij de onderzoeken, geen volledige diagnostiek heeft kunnen plaatsvinden en geen nadere uitspraken zijn gedaan over de mate van toerekenbaarheid. Hierop volgend is [verdachte] ter observatie opgenomen in het PBC. Ook daar heeft [verdachte] niet goed meegewerkt aan de onderzoeken. Op basis van beschikbare informatie van onder andere de politie, de (jeugd)reclassering en eerdere Pro Justitia-rapportages, en uit enkele gesprekken die [verdachte] met de psychiater heeft gevoerd, konden evenwel enkele conclusies en adviezen worden geformuleerd.
Uit de Pro Justitia-rapportage van het PBC blijkt dat bij [verdachte] sprake is van een waaier aan psychopathologie. In classificerende termen is sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken, zwakbegaafdheid, een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis en stoornissen in het gebruik van cocaïne, cannabis, alcohol en benzodiazepinen.
De bij [verdachte] vastgestelde psychopathologie was ten tijde van de ten laste gelegde feiten
aanwezig.
De onderzoekers adviseren om [verdachte] voor het onder 1 tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar te achten en om hem voor het onder 2 tenlastegelegde licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Voor feit 1 geldt volgens de rapporteurs dat de sterke hunkering naar drugs – passend bij de forse stoornissen in het middelengebruik, met name cocaïne – een belangrijke rol speelde en de keuzevrijheid en het handelen van [verdachte] negatief heeft beïnvloed. Zijn handelen werd daarbij niet enkel bepaald door zijn verslaving, maar ook door zijn antisociale en manipulatieve opstelling. Verder voortkomend uit zijn zwakbegaafdheid en neurobiologische ontwikkelingsstoornis is [verdachte] daarnaast beperkt in staat om overzicht te houden over zijn handelen en de gevolgen daarvan voor anderen.
Voor feit 2 geldt volgens de rapporteurs dat ook bij dit feit geldt dat sprake is van gedrag dat beïnvloed werd door de antisociale en opportunistische opstelling van [verdachte] . Ondanks dat het delictgedrag opportunistisch van aard lijkt te zijn, moet worden meegewogen dat de beperkingen die voortkomen uit zijn zwakbegaafdheid en neurobiologische ontwikkelingsstoornis ook ten tijde van dit feit aanwezig waren. Hoewel uit het geheel een patroon van egocentrisch, normoverschrijdend en antisociaal opportunistisch gedrag naar voren komt, waarbij [verdachte] doelbewust over de grenzen van [benadeelde 2] is gegaan, achten de onderzoekers het aannemelijk dat hij de volledige impact van zijn handelen niet emotioneel heeft kunnen doorleven.
In het geval dat [verdachte] zonder behandeling zou terugkeren in de maatschappij wordt het risico op recidive in de vorm van gewelddadig gedrag, zoals ten laste gelegd onder feit 1, als hoog ingeschat.
Bij het ontbreken van passende zorg en in situaties waarin sprake is van emotionele of
seksuele frustratie of afwijzing, wordt het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag,
zoals ten laste gelegd onder feit 2, als matig ingeschat.
De meervoudige problematiek en het hoge recidiverisico vragen volgens de rapporteurs om een intensieve, specialistische en langdurige behandeling waaraan [verdachte] zich niet gemakkelijk moet kunnen onttrekken. De behandeling moet zich allereerst richten op de verslavingsproblematiek, met een klinische start die voldoende intensief en langdurig moet zijn om abstinentie te bereiken. Andere behandelinterventies dienen gericht te zijn op zijn beperkte reflectievermogen, sociale vaardigheden, emotie- en impulsregulatie, en het versterken van coping- en probleemoplossende strategieën. Daarnaast is het cruciaal om zijn sociale netwerk in positieve zin te veranderen; zonder een sterk en gezond sociaal netwerk is het risico op terugval in oude patronen wezenlijk groot. Gezien de beperkingen van [verdachte] is beschermd wonen, weg van het gebruikersmilieu waarin hij voorheen verkeerde, aansluitend aan de klinische opname noodzakelijk.
Alles overwegende achten de onderzoekers bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf in combinatie met een GVM een passend kader voor de behandeling van [verdachte] . Een TBS-maatregel wordt door hen op het moment van rapporteren als te zwaar beschouwd. Hoewel [verdachte] zich in het verleden heeft onttrokken aan reclasseringstoezicht en wisselende motivatie heeft getoond voor aangeboden behandelingen, wordt aangenomen dat het toezicht en behandelaanbod mogelijk onvoldoende afgestemd waren op zijn cognitieve en sociaal-emotionele beperkingen, zoals deze in het huidige PBC-onderzoek in kaart zijn gebracht. Daarbij komt dat zijn huidige, constructief ogende houding maakt dat het opleggen van een TBS-maatregel op dit moment niet noodzakelijk lijkt en mogelijk een risico op demoralisatie en daaropvolgende verslechtering van zijn functioneren met zich brengt, wat het behandeltraject verder kan frustreren, aldus de rapporteurs.
De rechtbank onderschrijft de gestelde diagnose en de conclusies van de onderzoekers, in die zin dat [verdachte] (licht) verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Ook ziet de rechtbank, met de onderzoekers, de noodzaak van behandeling van [verdachte] .
De reclassering verwijst voor wat betreft de psychopathologie van [verdachte] naar de rapportage van het PBC en acht de kans op recidive groot en het risico op letsel gemiddeld tot hoog. De reclassering constateert dat [verdachte] zich wisselend opstelt in het contact met de reclassering en zijn problematiek lijkt te onderschatten en ontkent hulpverlening nodig te hebben. Hoewel hij wel zegt bereid te zijn om mee te werken aan hulpverlening gericht op zijn harddrugs gebruik, acht hij ook dit niet noodzakelijk. De reclassering vermoedt dat [verdachte] niet in staat is om zich aan voorwaarden te kunnen conformeren. Dit maakt dat de reclassering, anders dan de rapporteurs van het PBC, geen mogelijkheden ziet in een reclasseringstoezicht binnen een voorwaardelijk strafdeel. Volgens de reclassering biedt dit kader onvoldoende structuur en duidelijkheid.
Gelet op het feit dat er geen sprake is van een behandelcommitment en er geen motivatie is voor het volgen van een langdurige klinische behandeling, adviseert de reclassering tevens negatief over TBS met voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag van [verdachte] te veranderen. De reclassering onthoudt zich van een advies ten aanzien van de resterende strafmogelijkheden en heeft – voor het geval de rechtbank toch komt tot oplegging van TBS met voorwaarden – wel een uitgebreid pakket aan voorwaarden geadviseerd.
Ter terechtzitting heeft [naam 3] , reclasseringswerker en rapporteur in deze zaak, in aanvulling op de rapportage toegelicht dat, indien een klinische opname van [verdachte] deel zou uitmaken van een op te leggen straf of maatregel, hiervoor ongeveer een wachttijd van drie maanden moet worden gerekend vanaf de indicatiestelling.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] aangegeven dat hij, hoewel hij liever een ‘kale gevangenisstraf’ opgelegd krijgt, omdat hij het niet zit zitten om mee te werken aan bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische opname, hij dit wel zal doen om oplegging van een TBS-maatregel te voorkomen.
Oplegging straf en maatregel
Ten aanzien van de straf staat de ernst van de feiten voorop. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, gaat het om feiten die gepaard gaan met grove schendingen van de persoonlijke vrijheid. De persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit van de slachtoffers heeft [verdachte] ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen behoeften.
De rechtbank overweegt dat de wetgever in 2009 en 2013 de strafmaat voor mensenhandel aanzienlijk heeft verhoogd. Deze wetswijzigingen werden ingegeven door een maatschappelijke herwaardering van de ernst van mensenhandel en om recht te doen aan de schade die mensenhandel kan aanrichten bij veelal kwetsbare slachtoffers.
Ook acht de rechtbank ten aanzien van de mensenhandel medeplegen bewezen. In de wet is het in vereniging plegen van mensenhandel als strafverzwarende omstandigheid aangemerkt.
Uitgangspunt voor een eenmalige verkrachting met een beperkte mate van dwang is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het bovenstaande in aanmerking genomen, komt de rechtbank tot het volgende. Vanwege de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf van 28 maanden passend en geboden. De tijd die [verdachte] in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht. De rechtbank acht het daarnaast – ter voorkoming van recidive – van groot belang dat [verdachte] wordt behandeld voor zijn problematiek. Behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden die worden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel, acht de rechtbank niet passend, omdat dit een te kleine ‘stok achter de deur’ betreft en de rechtbank er geen vertrouwen in heeft dat [verdachte] zich in dat geval zal conformeren aan op te leggen bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zoals bedoeld in artikel 37a lid 1 Sr waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is en dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Voorts beschikt de rechtbank over een rapportage van ten minste twee gedragskundigen, onder wie een psychiater, die [verdachte] hebben onderzocht.
Aan de eisen voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is daarmee voldaan.
De rechtbank ziet, zoals hiervoor overwogen, noodzaak tot langdurige en intensieve behandeling van [verdachte] om te trachten de kans op recidive in de toekomst te verminderen en zo de veiligheid in de maatschappij te vergroten.
De rechtbank heeft serieus overwogen of het opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging de voorkeur zou moeten hebben boven een TBS met voorwaarden. De rechtbank ziet in het dossier aanknopingspunten om een TBS met dwangverpleging op te leggen en heeft daarbij ook de door de reclassering naar voren gebrachte twijfel over de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden mee laten wegen. De rechtbank is echter, gezien de jonge leeftijd van [verdachte] en gezien de inhoud van de rapportage van het PBC, van oordeel dat [verdachte] toch de kans moet worden gegeven om te laten zien dat hij zich inzet voor zijn noodzakelijke behandeling en hij in staat is zich aan de voorwaarden te houden.
Alles overwegende, zal de rechtbank de maatregel TBS met voorwaarden opleggen. De rechtbank neemt de voorwaarden over die de reclassering in haar advies van 30 september 2025 heeft opgenomen en die hierna onder het kopje ‘beslissing’ worden opgesomd.
Mochten een of meer van de gestelde voorwaarden niet door [verdachte] worden nageleefd, dan kan de rechtbank, op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel alsnog wordt omgezet naar TBS met dwangverpleging. In dat geval zal de duur van de maatregel niet gemaximeerd zijn, aangezien de maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer anderen.
De rechtbank zal voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden bevelen, gezien het hoge recidivegevaar en de noodzaak tot snelle behandeling.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Ter bescherming van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen zal de rechtbank verder een GVM als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Aan de wettelijke vereisten daarvoor is voldaan. [verdachte] wordt immers veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens misdrijven, die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam en waar meer dan vier jaren gevangenisstraf op staat. Gelet op de problematiek waar hij mee kampt, is de kans aanwezig dat het risico op recidive na afloop van de opgelegde TBS met voorwaarden nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er een noodzaak bestaat om [verdachte] langdurig onder toezicht te stellen teneinde de kans op herhaling van delicten te minimaliseren.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering [benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [benadeelde 1] tot een bedrag van € 2.500,-, met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens een te summiere onderbouwing.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
[benadeelde 1] heeft immateriële schade gevorderd. De toekenning van immateriële schade vindt haar grondslag in het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het recht op schadevergoeding bestaat indien de benadeelde partij op ‘andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Hiervan is sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat psychische schade is ontstaan. Daarnaast kan de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon.
De uitbuitingssituatie waar [benadeelde 1] zich in bevond, hield niet in dat hij seksuele diensten moest verrichten. In plaats daarvan bestond de uitbuiting erin dat [benadeelde 1] – kort gezegd – moest gaan stelen. De rechtbank wil geenszins afbreuk doen aan wat dit voor [benadeelde 1] heeft betekend. Het gaat echter niet om een normschending die reeds op zichzelf de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van geestelijk letsel. Om dat vast te kunnen stellen, heeft de rechtbank aanvullende onderbouwing nodig, zoals bijvoorbeeld een diagnose door een deskundige of stukken waaruit blijkt dat [benadeelde 1] wegens geestelijke klachten behandeld wordt. Een dergelijke onderbouwing heeft [benadeelde 1] niet gegeven en [benadeelde 1] nu nog in de gelegenheid stellen om zo een onderbouwing te overleggen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengen.
7.2
Vordering [benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 12.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [benadeelde 2] , met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering wegens de bepleite vrijspraak af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van voldoende onderbouwing. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde immateriële schade dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name omdat de aard en ernst van de normschending zodanig zijn dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikelen 6:162 en 6:106 aanhef en onder b BW heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 7.500, -. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 augustus 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt [verdachte] veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[verdachte] zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 augustus 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z, 47, 57, 63, 242 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid, onder 1, 4, en 6, van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
verkrachting;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
28 (achtentwintig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
de terbeschikkingstellingvan de verdachte;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
dat de terbeschikkinggestelde:
- zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
• [verdachte] meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
• [verdachte] laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van [verdachte] vast te stellen;
• [verdachte] houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
• [verdachte] helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
• [verdachte] werkt mee aan huisbezoeken;
• [verdachte] geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
• [verdachte] vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
• [verdachte] werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
- zich laat opnemen in een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. [verdachte] houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt [verdachte] mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich laat behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. [verdachte] houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. [verdachte] houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- als de reclassering dat nodig vindt en [verdachte] daarmee instemt, kan [verdachte] voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of betrokkene deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
- niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak [verdachte] wordt gecontroleerd;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak [verdachte] wordt gecontroleerd;
- zich inspant tot het verkrijgen en behouden van zinvolle dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers-)werk of scholing;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. [verdachte] geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaar is;
legt aan [verdachte] op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als
bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] deels toe tot een bedrag van € 7.500 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 augustus 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt [verdachte] tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 augustus 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 2] ;
bepaalt dat, als [verdachte] niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 72 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat [verdachte] niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als [verdachte] de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, [verdachte] niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als [verdachte] het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, [verdachte] niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 8 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5236.
2.Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.