ECLI:NL:RBDHA:2025:19701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/675455 / FA RK 24-8055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen de moeder en de vader van een minderjarig kind, geboren in 2019. De ouders hebben een relatie gehad en hebben samengewoond van augustus 2017 tot eind 2023. De moeder heeft in mei 2024 de gezamenlijke woning verlaten. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende verzoeken en verweren van beide ouders met betrekking tot de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder heeft verzocht om een zorgregeling waarbij het kind om de week van vrijdag uit de BSO tot zondag bij de vader is, en heeft daarnaast een verzoek gedaan om de kinderalimentatie vast te stellen op € 426,-- per maand, met een indexering per 1 januari 2025. De vader heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om een regeling waarbij het kind elke donderdag uit de BSO tot vrijdag bij hem is. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over het kind en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de zorgregeling en de kinderalimentatie. De rechtbank heeft de zorgregeling vastgesteld en de kinderalimentatie bepaald op € 349,-- per maand, met een verhoging naar € 372,-- per maand per 1 januari 2025. Tevens is de rechtbank ingegaan op de draagkracht van beide ouders en de behoefte van het kind, en heeft zij een zorgkorting toegepast. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-8055
Zaaknummer: C/09/675455
Datum beschikking: 28 oktober 2025

Zorgregeling en Kinderalimentatie

Beschikking op het op 29 oktober 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: voorheen mr. H.J. Roetman, nu mr. M.G. Weitkamp te Gouda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.B. Peters te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift van 24 december 2024;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek van 24 januari 2025;
- een F9-formulier van 4 september 2025, met bijlagen, van de moeder;
- een F9-formulier van 5 september 2025, met bijlagen, van de vader;
- een F9-formulier van 8 september 2025, met bijlage, van de vader;
- een F9-formulier van 16 september 2025, met bijlagen, van de vader.
Op 16 september 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

- Partijen hebben een relatie gehad en hebben samengewoond van 1 augustus 2017 tot eind 2023.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
- Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
- De vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Poolse nationaliteit.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de moeder luidt na wijziging:
- met ingang van 1 mei 2024 de kinderalimentatie op € 426,-- per maand te bepalen,
althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift en te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2025 wordt geïndexeerd en wordt vastgesteld op € 454,00 per maand, voor wat toekomstige termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
- een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te leggen in die zin dat [minderjarige] bij de vader is:
o eenmaal per twee weken van vrijdag uit de BSO 18.30 uur tot zondag 18.30;
o in de zomervakantie: in de even jaren de eerste drie weken en in de oneven jaren de laatste drie weken;
o in de herfstvakantie de even jaren;
o in de kerstvakantie in de even jaren de tweede week en in de oneven jaren de eerste week;
o in de voorjaarsvakantie de oneven jaren;
o in de meivakantie in de even jaren;
o Goede Vrijdag/Pasen in de even jaren, tenzij deze dagen in de vakantie vallen, dan is de vakantieregeling bepalend;
o Koningsdag in de oneven jaren,
o Pinksteren en eventuele pinkstervakantie in de oneven jaren;
o Hemelvaartsdag en eventuele vakantie in de even jaren;
  • te bepalen dat alle vakanties, feestdagen en bijzondere- en roostervrije dagen aanvangen op zondag om 18.30 uur;
  • een vaste verdeling van de studiedagen vast te stellen waarbij [minderjarige] de eerste studiedag van het nieuwe schooljaar bij de vader is, de tweede studiedag bij de moeder enzovoorts,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vader – na wijziging – zelfstandig verzocht:
  • met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift de kinderalimentatie op ten hoogste € 206,-- per maand te bepalen;
  • te bepalen dat indien en voor zover de vader op grond van de beslissing van de rechtbank teveel kinderalimentatie zou hebben voldaan, dat teveel betaalde mag verrekenen met toekomstige alimentatietermijnen, totdat het teveel betaalde is verrekend;
  • een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te leggen in die zin dat [minderjarige] bij de vader is – naast de regeling zoals verzocht door de vrouw:
o elke donderdag uit de BSO tot vrijdag naar school;
o te bepalen dat alle vakanties aanvangen op de vrijdag na de BSO of zoveel eerder als de vader [minderjarige] op kan halen en dat de reguliere regeling voor de weekenden dan niet geldt;
o in de pinkstervakantie in de oneven jaren;
o op Hemelvaartsdag in de oneven jaren;
o te bepalen dat [minderjarige] tijdens studiedagen en roostervrije dagen bij de vader overnacht;
en verder te bepalen dat:
o het overdrachtsmoment in de vakanties op zaterdag om 17.00 uur is en op zondag om 19.30 uur;
o de studie- en roostervrije dagen gelijk worden verdeeld waartoe partijen elk jaar in de eerste schoolweek na de zomervakantie die verdeling zullen afstemmen met elkaar;
  • te bepalen dat de moeder de rapporten, nieuwsbrieven, schoolrooster, schoolfoto’s en andere schoolinformatie zoals informatie over evenementen, ouderavonden of bijzondere bijeenkomsten direct zal doorgeleiden aan de vader, voor zover de vader deze informatie niet rechtstreeks van school ontvangt,
  • de informatieplicht van de moeder uit te breiden met informatie over de BSO zoals over wat bij de overdracht wordt meegedeeld en informatie over sport (atletiek) en zwemmen, waaronder trainingen en wedstrijden betreffende die sporten en betreffende arts bezoeken (huisarts, specialisten, tandarts),
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad met compensatie van de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, dan wel een beslissing als de rechtbank juist acht.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna voor zover nodig zal worden besproken.

Beoordeling

De regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , zodat artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW), van toepassing is op het verzoek. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten de beslissing welke zorgregeling tussen de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft en het kind moet gelden.
De ouders zijn het erover eens dat [minderjarige] om de week het weekend bij de vader is van vrijdag uit de BSO tot zondag. Zij zijn het niet eens over de tijd dat [minderjarige] terug moet zijn bij de moeder op zondag. De moeder wenst dat [minderjarige] om 18.30 uur wordt teruggebracht zodat [minderjarige] even tot rust kan komen voordat hij naar bed gaat, de vader wil [minderjarige] om 19.30 uur terugbrengen, zoals dat tot nu toe steeds het geval is geweest. De rechtbank heeft op de zitting een vergelijk tussen de ouders beproefd, wat niet is gelukt. De rechtbank zal daarom over de eindtijd beslissen en deze in redelijkheid, gelet op de leeftijd en schoolgang van [minderjarige] , vaststellen op zondag 19.00 uur.
De ouders zijn het er ook over eens dat [minderjarige] elke week op donderdag uit de BSO tot vrijdag naar school bij de vader is. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij niet wil dat de vader [minderjarige] pas om sluitingstijd van de BSO, om 18.30 uur, ophaalt omdat de tijd dat [minderjarige] dan bij zijn vader is te kort is. De vader heeft aangegeven dat hij altijd probeert om [minderjarige] eerder op te halen en dat dit vaak ook lukt, maar dat het door zijn werkzaamheden incidenteel voor kan komen dat hij [minderjarige] om 18.30 uur ophaalt. De rechtbank ziet hierin geen reden om de omgang tussen [minderjarige] en zijn vader van donderdag op vrijdag te beperken. Het is aan de vader om te bepalen of hij [minderjarige] om 18.30 uur van de BSO haalt of eerder zoals hij op de zitting heeft verklaard voornemens is te doen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader toewijzen. Deze regeling betekent dat de vader ook voordeel heeft van de BSO op donderdag en om de week op vrijdag. Bij het vaststellen van de kinderalimentatie komt de rechtbank hierop terug.
Over de verdeling van de vakanties en feestdagen zijn de ouders het eens. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De ouders zijn het er niet over eens wanneer de vakanties ingaan, op vrijdag of op zondag. De rechtbank zal vaststellen dat de vakanties ingaan op vrijdag uit de BSO of, als er geen BSO is, op vrijdag uit school. De vakanties eindigen op zondag om 19.00 uur. In het geval de vakantie twee weken of langer duurt, is het wisselmoment op zaterdag om 17.00 uur.
Over de verdeling van de studiedagen van school en de BSO zijn de ouders het ook eens. [minderjarige] zal deze dagen om en om bij zijn ouders verblijven. De rechtbank zal dit vaststellen.
Het verzoek tot vaststellen van een informatieregeling zoals door de vader verzocht, wordt afgewezen. De vader heeft gezag over [minderjarige] en kan zelf informatie op school, BSO en de sportverenigingen opvragen. De moeder heeft toegezegd de vader te zullen blijven informeren over belangrijke zaken die [minderjarige] betreffen, zoals zij nu ook doet. De rechtbank zal dit vastleggen.
Ouderschapsbemiddeling
Op de zitting is met de ouders gesproken over de mogelijkheid en wenselijkheid van het volgen van een traject Ouderschapsbemiddeling, zodat ouders onder begeleiding van een professionele derde kunnen werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie. Daarbij is ook besproken dat daarvoor helaas wel een lange wachttermijn geldt. Beide ouders hebben op de zitting de bereidheid uitgesproken om aan zo’n traject deel te nemen en verzocht om een doorverwijzing. De rechtbank zal de ouders daarom in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per email verzonden naar Enver voor deelname aan voornoemd traject en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal (een kennisgeving van) deze beschikking per post zenden aan Enver.
Omdat de rechtbank een eindbeschikking zal geven, behoeft de uitvoerende hulpverleningsinstantie geen verslag aan de rechtbank uit te brengen over het verloop en het resultaat van het traject.
Kinderalimentatie
Nu [minderjarige] in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) opgenomen in het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum.
De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen met ingang van 1 augustus 2024 omdat de moeder in mei 2024 de gezamenlijke woning heeft verlaten en de vader in juni 2024 en juli 2024 een bijdrage ten behoeve van [minderjarige] aan de moeder heeft voldaan.
De vader heeft verzocht te bepalen dat hij de bedragen die door hem zijn betaald, mag verrekenen met de vast te stellen kinderalimentatie. De rechtbank wijst dit verzoek af. Vast staat immers dat de vader vanaf augustus 2024 niets meer aan de moeder heeft betaald voor [minderjarige] . De bedragen die de vader stelt te hebben voldaan, hebben geen betrekking op de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Kinderalimentatie heeft een consumptief karakter en de vader wist dat hij onderhoudsplichtig was jegens [minderjarige] . Naar het oordeel van de rechtbank valt er dan ook niets te verrekenen.
Behoefte
De relatie van partijen is eind 2023 geëindigd. De moeder heeft in mei 2024 de gezamenlijke woning verlaten. Partijen zijn het erover eens dat het netto besteedbaar inkomen ten tijde van de samenleving hoger was dan € 6.000,--. Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige] moet worden vastgesteld op basis van de tabelbehoefte zoals opgenomen in het rapport, gebaseerd op een gezin met drie kinderen en daarom € 540,-- per maand bedraagt.
In geschil is of de behoefte van [minderjarige] , zoals de moeder stelt en de vader betwist, verhoogd moet worden met de netto kosten van de BSO, zijnde € 255,-- per maand. [minderjarige] gaat elke maandag, donderdag en vrijdag naar de BSO.
De rechtbank stelt vast dat de vader elke donderdag en om de week op vrijdag ook baat heeft bij en gebruik maakt van de opvang van [minderjarige] door de BSO. Omdat het partijen niet is gelukt om over de kosten van de BSO afspraken te maken, zal de rechtbank daarover beslissen.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vader dat de moeder deze kosten uit het kindgebonden budget moet betalen. Met dit budget wordt immers al rekening gehouden bij het berekenen van de draagkracht van de moeder.
De rechtbank acht het redelijk om de netto kosten van de BSO mee te nemen bij het vaststellen van de behoefte van [minderjarige] . Deze kosten vormen bijna de helft van het tabelbedrag. De rechtbank acht deze kosten naar verhouding zo hoog dat niet aannemelijk is dat deze kosten gecompenseerd worden door lagere uitgaven op andere posten. Bovendien blijkt uit wat is overwogen met betrekking tot de zorgregeling dat de BSO niet alleen ten behoeve van de moeder is, maar ook - en zelfs in vergelijkbare mate - ten behoeve van de vader. Van de vader kan worden verlangd dat hij ook bijdraagt in de kosten van de BSO.
De totale behoefte van [minderjarige] bedraagt dan (540 + 255 =) € 795,-- per maand.
Draagkracht moeder
Voor de bepaling van de draagkracht van de moeder gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 44.602,-- bruto per jaar inclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van de jaaropgave 2024.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens en rekening houdend met de gezinssituatie van de moeder.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank haar NBI in 2024 op € 4.052,-- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de moeder hoger is dan € 2.065,--, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,--)] gebruiken. De draagkracht van de moeder bedraagt dan: 70% x [4.052 – (1.216 + 1.270)] = € 1.096,-- per maand.
De moeder heeft nog twee andere kinderen in haar gezin voor wie zij de zorg draagt. De rechtbank zal de draagkracht van de moeder daarom verdelen over drie kinderen. De draagkracht van de moeder voor [minderjarige] bedraagt dan € 365,-- per maand.
Draagkracht vader
Voor de bepaling van de draagkracht van de vader gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 82.617 bruto jaar inclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van de jaaropgave 2024. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de fiscale bijtelling in verband met auto van de zaak en heeft deze bijtelling in mindering gebracht op het jaarinkomen.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2024 op € 4.495,-- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vader ook hoger is dan € 2.065,--, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht dezelfde formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,--)] gebruiken. De draagkracht van de vader bedraagt dan: 70% x [4.495 – (1.348 + 1.270)] = € 1.314,-- per maand.
De rechtbank houdt bij de draagkracht van de vader rekening met de kinderalimentatie die hij betaalt voor zijn twee andere kinderen van € 273,-- per maand per kind en met de verblijfskosten van deze kinderen van € 100,-- per maand per kind. De draagkracht van de vader bedraagt dan € 568,--
De rechtbank houdt geen rekening met de door de vader opgevoerde aflossing aan de schuld bij de zus van de vader. Het is de bedoeling dat een kinderalimentatie duurzaam wordt vastgesteld. Vast staat dat de schuld inmiddels is afgelost en dat in een andere procedure tussen partijen de vader de helft van deze afgeloste schuld terugvordert van de moeder. De rechtbank is van oordeel dat de vader voldoende vrije ruimte had om de aflossing van deze schuld te voldoen, ook in het jaar 2024. In zoverre was en is deze last vermijdbaar. De rechtbank is van oordeel dat deze schuld niet ten laste van de kinderalimentatie mag worden gebracht.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 933,-- per maand. Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de vader bedraagt: 568 / 933 x 795 = € 484,--
Het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 365 / 933 x 795 =
€ 311,--
samen € 795,--
Van de totale behoefte van [minderjarige] komt een gedeelte van € 484,-- per maand voor rekening van de vader. Een gedeelte van € 311,-- per maand komt voor rekening van de moeder.
Zorgkorting
Omdat de vader, ook rekening houdend met de vakanties, gemiddeld iets meer dan twee dagen per week de zorg heeft voor [minderjarige] , zal de rechtbank rekening houden met een zorgkortingspercentage van 25. De zorgkorting bedraagt dan € 135,-- per maand ((25% van 540,--(
tabelbehoefte)).
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel. De door de vader te betalen bijdrage bedraagt dan € 349,-- per maand (€ 484
(aandeel)-/- € 135 (
bedrag aan zorgkorting)).
Indexering alimentatie ex art. 1:402a BW
De rechtbank zal de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vaststellen met ingang van 1 augustus 2024. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad 18 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1165, zal de rechtbank de kinderalimentatie verhogen met de jaarlijkse indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW met ingang van 1 januari 2025 tot een bedrag van € 372,--. Met ingang van 1 januari 2026 wordt het laatstgenoemde bedrag van rechtswege verhoogd met de jaarlijkse indexering.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , bij de vader zal zijn:
- elke week van donderdag uit de BSO tot vrijdag naar school;
- om de week van vrijdag uit de BSO tot zondag 19.00 uur;

gedurende vakanties:

- in de zomervakantie: in de even jaren de eerste drie weken en in de oneven jaren de
laatste drie weken;
- in de herfstvakantie de even jaren;
- in de kerstvakantie in de even jaren de tweede week en in de oneven jaren de eerste
week;
- in de voorjaarsvakantie de oneven jaren;
- in de meivakantie in de even jaren;
waarbij geldt dat de vakanties steeds beginnen op vrijdag uit de BSO of, als er geen BSO is, op vrijdag uit school en eindigen op zondag om 19.00 uur. In het geval de vakantie twee weken of langer duurt, is het wisselmoment op zaterdag om 17.00 uur;
en gedurende feestdagen en andere vrije dagen:
- Goede Vrijdag/Pasen in de even jaren, tenzij deze dagen in de vakantie vallen, dan
is de vakantieregeling bepalend;
- Koningsdag in de oneven jaren,
- Pinksteren en eventuele pinkstervakantie in de oneven jaren;
- Hemelvaartsdag en eventuele vakantie in de even jaren;
- roostervrije- en studiedagen van school en BSO om en om, de eerste bij de moeder,
de tweede bij de vader enzovoorts, waarbij [minderjarige] als hij die dag bij de vader
doorbrengt, daar ook zal overnachten; de vader brengt [minderjarige] de volgende dag naar
school. Als er geen school is brengt de vader [minderjarige] om 8.30 uur bij de moeder,
tenzij de studiedag aansluit op het omgangsweekend van vader, dan blijft [minderjarige] bij
de vader;
*
bepaalt dat de moeder de vader regelmatig per e-mail of Whatsapp informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] en belangrijke gebeurtenissen die [minderjarige] betreffen en daarbij zal voegen een kopie van het laatste schoolrapport en schoolfoto’s;
*
stelt vast dat partijen, te weten:
[de moeder] , de moeder,
adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
en
[de vader] , de vader
adres: [adres 2] , [postcode 2] [woonplaats] ,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar Enver, voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van (de kennisgeving van) deze beschikking te zenden naar:
Enver, Omgangsbegeleiding, [adres 3] , [postcode 3] [plaats] ;
*
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van 1 augustus 2024 een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 349,-- per maand en met ingang van 1 januari 2025 € 372,-- per maand, zal betalen, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van der Vliet, rechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 28 oktober 2025.