ECLI:NL:RBDHA:2025:19721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
09/047769-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor jongvolwassene die de Tweede Kamer met een mes is binnengedrongen

Op 29 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een jongvolwassene die op 13 februari 2025 met een mes de Tweede Kamer binnenging. De verdachte, geboren in 2006, heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf en het uiteenjagen van een commissievergadering. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte met een mes de hostess bij de bezoekersingang bedreigde en vervolgens door de gangen van de Tweede Kamer rende, waarbij hij stekende bewegingen maakte richting beveiligers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met vol opzet handelde, maar wel voorwaardelijk opzet had, omdat hij de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van vrees bij de aanwezigen in de Tweede Kamer bewust had aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de voorbereiding van moord met terroristisch oogmerk, maar veroordeelde hem tot een jeugddetentie van 360 dagen, waarvan 191 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand, in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De benadeelde partij, de hostess, kreeg een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/047769-25
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
verblijfadres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 28 mei 2025, 30 juli 2025 (pro forma) en 15 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.G. de Jong naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 15 oktober 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich op 13 februari 2025 in Den Haag schuldig heeft gemaakt aan:
  • Feit 1: bedreiging van [aangeefster] ;
  • Feit 2:
  • Feit 3:

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 13 februari 2025 is verdachte naar Den Haag gereisd met in zijn binnenzak een mes. Hij is het gebouw van de Tweede Kamer binnengelopen en heeft voornoemd mes aan de bij de bezoekersingang aanwezige hostess, mevrouw [aangeefster] , getoond. De verdachte is vervolgens over de toegangspoortjes (die toegang geven tot de Statenpassage) gesprongen en een gang ingerend. Terwijl beveiligers de deuren van deze gang dicht hielden, is de verdachte twee keer op de beveiligers afgelopen en heeft hij met het mes meerdere stekende bewegingen gemaakt op de glazen deuren waarachter de beveiligers zich bevonden. Kort daarop is de verdachte door de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee gearresteerd.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 2 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 primair tenlastegelegde.
Met betrekking tot feit 2 subsidiair heeft zij het standpunt ingenomen dat de verdachte met zijn handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij de personen in het gebouw van de Tweede Kamer de redelijke vrees zou worden opgewekt dat hij een terroristische aanslag op een politiek figuur wilde plegen.
Met betrekking tot feit 3 heeft zij het standpunt ingenomen dat de commissievergadering die bezig was, flinke vertraging heeft opgelopen waardoor het democratische proces verstoord werd. Gelet op de gedragingen van de verdachte kan gesteld worden dat hij (voorwaardelijk) opzet had om de vergadering uiteen te jagen, aldus de officier van justitie.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman kan de onder feit 1 tenlastegelegde bedreiging worden bewezen verklaard en moet de verdachte voor de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten worden vrijgesproken. De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 2 primair tenlastegelegde aangevoerd dat de verdachte geen terroristisch oogmerk had en ten aanzien van feit 3 dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had en/of dat de commissievergadering niet uiteen is gejaagd.
3.4.
Vrijspraak
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van moord met terroristisch oogmerk. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2, primair, tenlastegelegde.
3.5.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor feit 1 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer JULICH / DH2R025013, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 597).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 15 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , opgemaakt op 13 februari 2025 (p. 16-17).
3.6.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] (bedreiging), opgemaakt op 13 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 16-17), zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam als hostess bij de Tweede Kamer te 's-Gravenhage. Op 13 februari 2025 omstreeks 18:30 uur stond ik bij de ingang van de Tweede Kamer. Bij binnenkomst zitten links direct de poortjes welke toegang verschaffen tot alle debat- en vergaderzalen. Ik zag bij de ingang een man binnenlopen die direct op mij af kwam. Ik zag dat de man met zijn rechterhand een mes uit zijn binnenzak trok. Ik denk dat het mes ongeveer 15 tot 20 centimeter was. Ik zag dat de man het mes vasthield en richtte in de richting van mij. Ik werd bang op het moment dat ik het mes zag. Ik hoorde de man zeggen: ''laat me binnen of ik steek je". Ik zag dat de man mij aankeek op het moment dat hij dit zei. Ik was bang dat de man mij neer zou steken.
2. Een geschrift, te weten Specifiek rapport van [naam 1] , gedateerd 13 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 119-120):
Op 13 februari 2025, was ik in dienst van de Beveiligingsdienst Tweede Kamer der Staten-Generaal. Ik zag dat een man met zijn rechterhand richting zijn borstkas bewoog en zag dat hij vervolgens een mes tevoorschijn haalde. Ik zag dat hij deze met zijn punt naar [aangeefster]
(de rechtbank begrijpt [aangeefster] )richtte. Vervolgens zag ik dat hij over de speedgates heen sprong en hij zich in de Statenpassage bevond. Ik zag dat meneer eerst richting de roltrappen van de publieke tribune rende en vervolgens stopte. Ik zag dat hij richting de kleine commissiezalen rende, oftewel de gang van de toiletgroepen van de Statenpassage en de lockerruimte van ProDemos. De (automatische) glazen deuren vielen dicht, waarna wij de deuren vervolgens stevig dichttrokken en vasthielden. Wij hoorden over de ether dat de lockdown knop was geactiveerd. Wij zagen dat meneer aan de deuren van de commissiezalen trok. Specifiek die van de Aletta Jacobszaal (laatste zaal in de gang). Wij hielden de deuren stevig vast en hielden in de gaten dat er geen mensen uit de toiletten kwamen. Ondertussen hadden wij versterking van collega [naam 2] , die ook dezelfde deur vasthield als collega van [naam 3] . Collega [naam 4] kwam ons ook bijstaan. Elke deur had hierdoor twee collega's die het vasthielden. We voelden dat de deuren af en toe een puls gaven om automatisch open te gaan en hielden deze krachtig dicht.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 32-42):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Ik was belast met het onderzoek naar de camerabeelden van het incident in de Tweede Kamer op 13 februari 2025.
Fragment 1
Ik zag dat een man links bovenin in beeld het plein op kwam lopen. Ik zag dat hij door de schuifdeuren naar en via de draaideur daarachter het gebouw binnen liep.
Fragment 2:
Ik zag dat een man links in beeld door de draaideur het gebouw binnenliep. Ik zag dat hij naar de balie liep. Ik zag dat de man met zijn rechter hand zijn rechter jaszak open ritste. Ik zag dat hij een mes uit zijn jaszak pakte. Ik zag dat hij deze in zijn rechterhand vast hield. Ik zag dat hij het mest op borst hoogte vasthield. Ik zag dat hij dichter naar de balie toe liep. Ik zag dat zijn mond bewoog, alsof hij wat zei. Ik zag dat de man langs de draaideuren naar de poortjes rende. Ik zag dat hij aan de andere kant van de poortjes, boven in beeld, de hal in rende.
Fragment 3:
Ik zag een man op drie glazen doorlaat poortjes af kwam rennen. Ik zag dat hij een mes in zijn rechter hand vasthad. Ik zag dat hij op het meest linker poortje sprong. Ik zag dat hij met zijn linker hand de glazen wand vast hield en met zijn rechter hand, met het mes, op het poortje leunde. Ik zag dat hij over het poortje heen sprong.
Fragment 5:
Ik zag dat een man rechts het beeld in kwam rennen. Ik zag dat hij richting de roltrap rende. Ik zag dat hij achterlangs de roltrap rende. Ik zag dat drie mensen op de roltrap stonden. Ik zag dat vier mensen links naast de roltrap liepen. Ik zag dat de man links in beeld een hal in rende en uit beeld verdween. Ik zag dat de man uit de linker hal rende. Ik zag dat hij naar een gang in het midden van het beeld rende. Ik zag dat hij een glazendeur open deed en hierdoor de gang in rende. Ik zag vier mensen in zwarte pakken, beveiligers, richting de glazen deur rennen.
Fragment 6:
Ik zag dat drie beveiligers bij twee glazen deuren stonden. Ik zag dat twee beveiligers de deurklink vasthielden. Ik zag in de gang een man lopen. Ik zag dat hij het mes in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat hij een aanloop nam naar de linker glazen deur. Ik zag dat hij met het mes een stekende beweging richting het glas van de deur maakte. Ik zag dat hij met het mes op het glas van de deur in stak. Ik zag dat hij vier keer op het glas van de deur in stak. Ik zag dat de man naar de achterkant van de gang en weer terug richting de deur liep. Ik zag dat hij zijn rechterhand met het mes op hoofd hoogte bracht. Ik zag dat hij weer in stak op het glas van de linker deur. Ik zag dat hij zes keer in stak op het glas van de deur.
Fragment 8:
Ik zag dat een man de gang in rende. Ik zag dat hij met een mes in zijn linkerhand door de gang op en neer liep. Ik zag dat hij aan het einde van de gang aan de linkerkant een deur open probeerde te trekken. Ik zag dat de deur dicht bleef. Ik zag dat hij een deur aan de rechterkant open probeerde te trekken. Ik zag dat deze deur dicht bleef.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 18 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 374-375):
Op 13 februari 2025 was ik als griffier aanwezig bij een debat van de commissie Buitenlandse Zaken (commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken, donderdag 13 februari, Troelstrazaal). Dit debat stond gepland van 16.30 tot 19.30 uur. Rond half zeven, tijdens de eerste termijn van de minister van Buitenlandse Zaken, verscheen er een tekst in een rode balk op het schermpje, dat ik als griffier voor mij heb ('incidentmelding'). Vervolgens gingen de rolschermen bij de ramen naar beneden en was een klikgeluid van beide deuren naar de Statenpassage te horen, waaruit ik opmaakte dat die deuren op slot gingen. De fungerend voorzitter, Kamerlid [naam 5] , heeft daarop de vergadering geschorst.
Gedurende ongeveer de eerste tien minuten van deze schorsing bleef iedereen in de Troelstrazaal: Kamerleden, de minister, de dienstdoende ambtenaren en het publiek op de tribune (4 of 5 mensen). Na ongeveer tien minuten klonk wederom een klikgeluid van de deuren naar de Statenpassage. Daarmee leek het alsof deze deuren weer open gingen. De bode deed één van de deuren open om in de Statenpassage te kijken. Zichtbaar geschrokken deed hij de deur daarna weer dicht en sommeerde iedereen nu om de Troelstrazaal te verlaten naar het beveiligde gebied. Iedereen in de Troelstrazaal is vervolgens via de achterkant naar het beveiligde gebied gegaan (achter de draaideur en 'circle lock'). Wij hebben twintig tot vijfentwintig minuten in het beveiligde gebied staan wachten. Het debat werd hervat op het punt waar de minister gebleven was in zijn beantwoording. Er was intussen al met al bijna drie kwartier vertraging opgelopen door de schorsing van het debat.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 15 oktober 2025, voor zover inhoudende:
U vraagt of ik doorhad dat er paniek ontstond om me heen. In het begin zag ik het wel, maar op een gegeven moment niet meer. Ik zag niet alles, maar ik zag dat er mensen aan het rennen waren. Ik dacht dat ze om mij aan het rennen waren.
Ik heb inderdaad gezegd dat het gevaar groot genoeg moest zijn om de Koninklijke Marechaussee in te schakelen. Het klopt dat ik gevaarlijk moest zijn, omdat ik wilde dat mensen kwamen om me neer te schieten.
Ik weet nog dat ik de livestream van het plenaire debat gevolgd heb. Ik heb toen gekeken of er een debat gaande was in dat gebouw omdat ik er zeker van wilde zijn dat er beveiliging zou zijn.
Ik kan me voorstellen dat ik bedreigend overkwam op personen daar. Het was het Tweede Kamergebouw en op dat moment was er een debat gaande. Daarin speelt zeker mee dat ik een mes had en daarmee op glazen deuren inhakte.
Ik wist nog dat de Koninklijke Marechaussee de Tweede Kamer beveiligde. Ik was eerder, lang geleden, voor een schooluitje bij de Tweede Kamer geweest.
Ik heb er toen niet aan gedacht dat er een commissiedebat gaande was, maar het was wel waarschijnlijk dat er nog iets anders dan het plenaire debat gaande was.
3.7.
Bewijsoverwegingen
3.7.1.
Bedreiging met terroristisch misdrijf
In artikel 285, derde lid, Sr is bedreiging met een terroristisch misdrijf strafbaar gesteld. Uit de bewoordingen van dat artikel en de wetsgeschiedenis volgt dat voor een veroordeling op grond van die bepaling toereikend is dat wordt gedreigd met een terroristisch misdrijf, dus een misdrijf als bedoeld in artikel 83 Sr. Niet is vereist dat de bedreiging zelf met een terroristisch oogmerk plaatsvindt. Wel is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat (a) het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf betreft en (b) dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd.
Gelet op de omschrijving van een terroristisch oogmerk in artikel 83a Sr is voor een veroordeling wegens bedreiging met zo een terroristisch misdrijf vereist dat uit de bewijsvoering blijkt dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht (a) de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel (b) een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel (c) de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of vernietigen. Daarnaast is voor zo een veroordeling vereist dat het – tenminste voorwaardelijke – opzet van de verdachte erop was gericht deze vrees te laten ontstaan (zie HR 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1890).
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte opzet had op de bedreiging met een terroristisch misdrijf.
Vol opzet
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens gedreigd heeft met een terroristisch misdrijf. Van vol opzet is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Voorwaardelijk opzet
Vervolgens is de vraag of er sprake was van voorwaardelijk opzet op de bedreiging met een terroristisch misdrijf. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg – in dit geval de redelijke vrees dat de verdachte een terroristisch misdrijf zou plegen – in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bij de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans door de verdachte ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in het gebouw waar de Tweede Kamer is gevestigd politici werken die deel uitmaken van de fundamentele politieke structuur van Nederland. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 13 februari 2025 met de trein van Nijmegen naar Den Haag is gereisd met in zijn binnenzak een mes dat hij uit de keuken van zijn studentenwoning had meegenomen. Bij de bezoekersingang van de Tweede Kamer heeft de verdachte de daar aanwezige hostess, mevrouw [aangeefster] , met het mes bedreigd. De verdachte is vervolgens over de toegangspoortjes (die toegang geven tot de Statenpassage) gesprongen en een gang in gerend die toegang geeft tot kleine commissiezalen en de toiletgroepen. Het was voor de aanwezige personen in de Tweede Kamer op dat moment onduidelijk waar de verdachte naartoe wilde gaan. Nadat de lockdownknop was geactiveerd, vielen de automatische glazen deuren van deze gang dicht. Terwijl beveiligers deze deuren stevig vasthielden is de verdachte twee keer op de beveiligers afgelopen en heeft hij met het mes meerdere stekende bewegingen gemaakt op de glazen deuren waarachter de beveiligers zich bevonden. Kort daarop is de verdachte door de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee gearresteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de gedragingen van de verdachte, en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, de aanmerkelijke kans op dat er bij de aanwezigen in de Tweede Kamer een redelijke vrees zou ontstaan dat de verdachte een aanslag op een politicus – en daarmee een terroristisch misdrijf – zou plegen.
Het verweer van de raadsman dat ook in de tenlastelegging moet worden gespecificeerd met welk terroristisch misdrijf is gedreigd, vindt geen steun in het recht. Ook is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op het ontstaan van die vrees bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft immers verklaard dat hij zelfmoord wilde plegen en dat hij kort voor dit incident het plan had opgevat om dat te doen door middel van ‘
suicide by cop’. Hij koos daarvoor bewust het gebouw van de Tweede Kamer uit, naar eigen zeggen het belangrijkste gebouw van Nederland. Hij wilde overkomen als gevaarlijk en als een bedreiging, met name op de beveiliging van de Tweede Kamer. De verdachte heeft zich ervan vergewist dat er een debat gaande was, omdat de marechaussee dan ook aanwezig zou zijn, in de hoop dat hij door hen zou worden doodgeschoten. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij doorhad dat er paniek ontstond. Hij zag dat mensen in het gebouw aan het rennen waren.
Conclusie
De verdachte heeft, door met een mes het gebouw van de Tweede Kamer binnen te dringen en met dat mes stekende bewegingen te maken tegen gesloten glazen deuren waarachter beveiligers stonden, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de aanwezige personen in het gebouw de redelijke vrees zou worden opgewekt dat hij een terroristisch misdrijf zou uitvoeren. De rechtbank acht de onder feit 2, subsidiair, ten laste gelegde bedreiging met een terroristisch misdrijf dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal de verdachte ten aanzien van het eerste gedachtestreepje partieel vrijspreken van de bestanddelen ‘(groot)’ en ‘in zijn hand’. Het door de verdachte gebruikte mes is naar het oordeel van de rechtbank niet groot (en valt ook slechts in de ‘restcategorie’ (Categorie VI onder 7 van artikel 2 lid 1) van de Wet wapens en munitie), en zat in zijn binnenzak toen hij het gebouw van de Tweede Kamer binnenliep.
3.7.2.
Uiteenjagen van een commissievergadering
Juridisch kader
Op 1 februari 2006 is artikel 121a Sr in werking getreden. In dit artikel is strafbaar gesteld het uiteenjagen van een commissievergadering van de Eerste of Tweede Kamer, door (bedreiging met) geweld. Dit artikel is ingevoerd als aanvulling op het toen reeds bestaande artikel 121 Sr, dat het uiteenjagen van plenaire vergaderingen van het parlement verbiedt, vanwege het toegenomen (politieke) belang van commissievergaderingen. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van het door (bedreiging met) geweld uiteenjagen van een commissievergadering, betrekt de rechtbank dan ook de wetsgeschiedenis van artikel 121 Sr (zie Kamerstukken II, 28484 nr. 7).
De vraag of sprake is van geweld of bedreiging met geweld moet worden beantwoord aan de hand van de gedragingen van de verdachte en omstandigheden waaronder deze zijn verricht. De wetgever heeft geen definitie gegeven van het bestanddeel ‘geweld of bedreiging met geweld’. Wel moet het toegepaste geweld of de bedreiging met geweld volgens de wetgever zijn ‘geëigend om het de vergadering onmogelijk te maken haar werkzaamheden te verrichten”. Het ‘uiteenjagen van een vergadering’ houdt in dat ‘de vergadering zoals deze bijeen is in de onmogelijkheid wordt gesteld zijn werkzaamheden te verrichten en dus voor het ogenblik niets kan doen’. Schorsing van de vergadering door de voorzitter ‘is daarbij een relevant gegeven, maar voor strafbaarheid niet doorslaggevend’.
Ook moet de opzet van de dader gericht zijn op het uiteenjagen of dwingen van de vergadering, dan wel op het verwijderen van een lid of het verhinderen van een lid een vergadering bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen. Welke motieven aan deze opzettelijke gedraging ten grondslag liggen, is voor strafbaarheid onder deze bepaling irrelevant.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken bezig was op het moment dat de verdachte het gebouw van de Tweede Kamer betrad. Op enig moment kreeg de griffier van deze vergadering een ‘incidentmelding'. Vervolgens is de vergadering, op advies van de bode, geschorst. De bode heeft telefonisch contact gehad met de beveiligingsdienst en daaruit volgde dat sprake was van een serieus incident en dat iedereen in de zaal moest blijven. Gedurende ongeveer de eerste tien minuten van deze schorsing bleef iedereen in de zaal. Daarna is iedereen door de bode gesommeerd om naar het beveiligde gebied te gaan. Alle aanwezigen hebben twintig tot vijfentwintig minuten in het beveiligde gebied staan wachten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat op 13 februari 2025 te Den Haag de commissievergadering uiteen is gejaagd ten gevolge van bedreiging met geweld, zoals hiervoor beschreven. Immers, doordat de verdachte met een mes de hostess had bedreigd en vervolgens met het mes door het gebouw rende, was er een reële dreiging aanwezig dat de verdachte iemand iets wilde aandoen. Hierdoor was de veiligheid van de personen in de commissiezaal niet te garanderen en is de vergadering geschorst. Alhoewel de vergadering na ongeveer drie kwartier is hervat, is sprake van meer dan een enkele verstoring en is in zoverre sprake van een voltooid delict.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het uiteenjagen van die vergadering.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de commissievergadering uiteen heeft gejaagd. Van vol opzet is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet, gelet op het volgende.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat er een commissiedebat gaande was, maar dat het wel waarschijnlijk was dat er naast het plenaire Kamerdebat nog een andere vergadering bezig was. Het betrof immers een doordeweekse (vergader)dag en de verdachte wist wel dat er een plenair Kamerdebat plaatsvond omdat hij dat specifiek had opgezocht.
De kans dat er een commissiedebat plaatsvond dat door de (gewelds)handelingen van de verdachte uiteengejaagd zou worden, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aanmerkelijk. Uit de gedragingen van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft immers verklaard dat hij gevaarlijk genoeg moest zijn om de Koninklijke Marechaussee in te schakelen. Hij wilde niet enkel een kleine verstoring veroorzaken, maar hij moest als een grote dreiging worden gezien.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 3, primair, tenlastegelegde.
3.8.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 13 februari 2025 te 's-Gravenhage, een vrouw genaamd [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een mes uit zijn binnenzak gehaald en dat mes met de punt in haar richting gehouden en aan die [aangeefster] getoond en daarbij gezegd: "laat me binnen of ik steek je";
2
hij op 13 februari 2025 te ‘s-Gravenhage, één of meerdere politici en personen (die aanwezig waren in het gebouw waarin de Tweede Kamer is gevestigd) met een terroristisch misdrijf heeft bedreigd immers heeft/is hij, verdachte:
- met een mes het gebouw, waar de Tweede Kamer is gevestigd, binnengelopen en
- een mes met de punt in de richting van een bij de bezoekersingang aanwezige hostess, te weten [aangeefster] gehouden en daarbij gezegd “laat me binnen of ik steek je” en
- over de toegangspoortjes (die toegang geven tot de commissiezalen en de publieke tribune) gesprongen en
- met dat mes in de hand een gang in gerend en
- met dat mes meerdere stekende/slaande bewegingen gemaakt op glazen deuren waarachter beveiligers zich bevonden;
3
hij op 13 februari 2025 te ‘s-Gravenhage door geweld en bedreiging met geweld een vergadering van een commissie uit een kamer der Staten-Generaal, te weten een commissievergadering van Buitenlandse Zaken, uiteen heeft gejaagd door
- het gebouw, waar de Tweede Kamer is gevestigd en waar op dat moment een commissievergadering van Buitenlandse Zaken, plaatsvond, binnen te lopen en
- een mes uit zijn zak te trekken en
- dat mes (met de punt) in de richting van een bij de bezoekersingang aanwezige hostess, te weten [aangeefster] te houden en
- over de toegangspoortjes (die toegang geven tot de commissiezalen en de publieke tribune) te springen en vervolgens
- met dat mes in de hand een gang in te rennen (waarna een aantal deuren in de gang automatisch werden gesloten) en (vervolgens)
- aan deuren te trekken en
- met dat mes meerdere malen stekende bewegingen op glazen deur(en), waarachter beveiligers stonden die deze deur(en) vasthielden, te maken, waardoor de deelnemers aan deze commissievergadering gedwongen werden zich naar een beveiligde zone (achter de Troelstrazaal) te begeven.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, met toepassing van het volwassenenstrafrecht, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan negentien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft zij gevorderd de oplegging van een (onvoorwaardelijke)taakstraf voor de duur van 240 uren. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing gegeven moet worden aan het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR), gelet op het advies van de psycholoog, de milieuonderzoeker en de reclassering. De raadsman is van mening dat een gevangenisstraf voor de duur gelijk aan het voorarrest passend zou zijn in verband met de bepleite vrijspraak van feit 2 en feit 3. Omdat de verdachte graag wil dat zijn schorsingsvoorwaarden zoals die nu lopen, voorlopig blijven doorlopen heeft de verdediging verzocht om een deels voorwaardelijke straf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast wordt verzocht om deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, ook al is geen sprake van een ernstig recidiverisico.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf gericht tegen het leven, bedreiging met een terroristisch misdrijf en het uiteenjagen van een commissievergadering door bedreiging met geweld. De verdachte is met een mes naar het gebouw van de Tweede Kamer gegaan en heeft daar de hostess bedreigd. Vervolgens is hij over de toegangspoortjes gesprongen en door de Statenpassage gerend met het mes in zijn hand. Hij is uiteindelijk in een toilettengang terechtgekomen. Daar hebben beveiligers de deuren van deze gang dichtgehouden zodat de verdachte ingesloten zat. De verdachte heeft toen op de deze glazen deuren gestoken met het mes.
Uit de slachtofferverklaring blijkt dat deze gebeurtenis voor het slachtoffer van de bedreiging een traumatische ervaring is geweest, waarvan zij nog steeds de gevolgen ondervindt. Het spreekt voor zich dat een dergelijke gewelddadige gebeurtenis een diepe indruk maakt op het nog jonge slachtoffer en dat zij nog geruime tijd kan lijden onder de gevolgen daarvan.
Het dreigen met een terroristisch misdrijf is een ernstig, indringend en angstaanjagend delict. Dit veroorzaakt gevoelens van angst, onrust en onveiligheid met name omdat deze gedaan werd in het gebouw van de Tweede Kamer, het hart van de democratie, waar veiligheid bovenaan staat. Dit leidt niet alleen bij de toen aanwezigen in de Tweede Kamer tot dergelijke heftige gevoelens, maar ook in de samenleving als geheel.
Door het handelen van de verdachte is ook een commissievergadering uiteengejaagd. Daardoor is het democratisch proces verstoord.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 juli 2025. De verdachte is niet eerder veroordeeld.
Pro Justitiarapportage
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitiarapportages van 1 september 2025, opgesteld door respectievelijk [naam 6] , klinisch psycholoog en [naam 7] , forensisch milieuonderzoeker.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, een lichte tot matige depressie en een stoornis in alcoholgebruik die in remissie is. Ten tijde van het tenlastelegging was de autismespectrumstoornis eveneens aanwezig. De depressie was op dat moment zeer ernstig, met nihilistische en (rand)psychotische kenmerken. Daarbij was sprake van een stoornis in alcoholgebruik, als coping op zijn somberheidsklachten.
Hoewel de realiteitstoetsing door zijn autisme, depressie en psychotische kenmerken in het geding was, is de inschatting dat de verdachte toch ook enigszins bewust kon handelen omdat hij een voor hem onbekende treinreis van Nijmegen naar Den Haag kon maken en kon bedenken dat hij dreigend moest blijven overkomen om doodgeschoten te worden. Dit leidt tot het advies om het tenlastegelegde in (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog schat de kans op geweldsrecidive of extremisme in als laag. Ondanks een laag risico wordt toch een interventieadvies gegeven: deels omdat de psycholoog en milieuonderzoeker beseffen dat vanwege de plaats waar de bedreigingen zijn geuit meer mensen dan alleen direct betrokkenen zich bedreigd hebben gevoeld en deels uit zorg voor de verdachte. In overeenstemming met het advies van de reclassering worden bijzondere voorwaarden geadviseerd bij een deels voorwaardelijke straf, waarbij de reclassering toezicht kan houden op de naleving van de voorwaarden. De achterliggende gedachte is dat de verdachte depressiebehandeling krijgt, ondersteuning bij een betere sociale inbedding in de maatschappij, zich zinvol kan voelen en weinig stress heeft. Dit kan een terugval voorkomen. De volgende voorwaarden worden geadviseerd:
- Voorlopig wonen bij ouders tot partijen inschatten dat de verdachte eraan toe is om op zichzelf te gaan wonen. In dat geval dient gezocht te worden naar begeleiding bij het op kamers wonen;
- Medicatie blijven gebruiken zolang dit het advies is van een psychiater;
- Ambulante psychologische behandeling voor de depressie en ter verwerking van de tenlastelegging en de detentie. Bij een eventuele verslechtering van het psychiatrisch beeld werkt de verdachte mee aan een klinische opname;
- Hulp van school bij sociale inbedding op school en begeleiding bij plannen en organiseren van studie/huiswerk;
- Hulp bij sociale inbedding buiten school;
- Hulp bij het inschatten van intenties van mensen door te delen wat de verdachte leest/hoort op (sociale) media en hierover van gedachten te wisselen. Dat kan met ouders, broers, reclassering, school en/of een psycholoog. Dit initiatief zal aanvankelijk van andere partijen afkomstig moeten zijn, om de verdachte te leren dat hij ‘feiten’ van sociale media controleert in zijn vertrouwde omgeving;
- Meldplicht bij de reclassering;
- Een alcohol- en drugsverbod;
- Een gebiedsverbod in de nabije omgeving van de Tweede Kamer.
Geadviseerd wordt om bovenstaande interventies op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf. Dit kan uitgevoerd worden bij de huidige volwassenenreclassering en in de GGZ voor volwassenen.
De psycholoog acht op basis van de wegingslijst de toepassing van het jeugdstrafrecht het best passend. Er is een aantal indicatiecriteria om het jeugdstrafrecht toe te passen: de handelingsvaardigheden van de verdachte zijn vooral op sociaal en organisatorisch gebied beperkt en hij kan de sociale gevolgen van zijn gedrag moeilijk overzien, ondanks dat hij functioneert op een (boven) gemiddeld intelligentieniveau. Het betrekken van de ouders bij de behandeling en begeleiding is belangrijk omdat de verdachte thuis woont, zij bekwame opvoeders zijn en een positieve invloed op de verdachte hebben. Zij kunnen helpen signaleren als het niet goed met hem gaat. Continuering van school is belangrijk en ook dat de verdachte ondersteuning van school krijgt. Er zijn geen contra-indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen: de verdachte heeft een blanco strafblad, er is geen langdurige bescherming van de maatschappij nodig, hij toont veel en oprechte spijt, neemt verantwoordelijkheid voor zijn daden en werkt gemotiveerd mee aan zijn behandeling en begeleiding tijdens de schorsing. Er is geen sprake van psychopathische trekken: uit het onderzoek blijkt dat de verdachte een gewetensvol persoon is. De verdachte houdt er
geen criminele levensstijl op na en staat achter een democratische samenleving met bijbehorende wetten en (morele) regels. Pedagogische onmogelijkheden worden ook niet gezien. Op basis van de wegingslijst is toepassing van het jeugdstrafrecht het best passend.
Advies Reclassering Nederland
De reclassering onderschrijft in haar rapport van 8 oktober 2025 de adviezen van de psycholoog en de milieuonderzoeker. Het risico op recidive (gewelddadig extremisme) wordt door de inzet van interventies ingeschat als laag. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling adviseert zij een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling en medewerking bloedspiegel meten (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), alcohol- en drugsverbod, locatieverbod en zinvolle dagbesteding. Er is geen aanleiding om af te wijken van het advies van de psycholoog om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Toerekeningsvatbaarheid
Op grond van de bevindingen van de deskundigen komt de rechtbank tot de vaststelling dat de bij de verdachte vastgestelde ziekelijke stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens dusdanig ernstig zijn dat een behandeling noodzakelijk is. De rechtbank neemt de conclusies in deze van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Dat geldt ook voor de conclusie(s) dat het tenlastegelegde (sterk) verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Voor wat betreft de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. Het uitgangspunt is dat een meerderjarige verdachte wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en het jeugdstrafrecht toe te passen. De psycholoog heeft daarvoor duidelijke en steekhoudende argumenten gegeven en de rechtbank zal op basis van de conclusies van de psycholoog en de reclassering dan ook het jeugdstrafrecht toepassen.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur van deze jeugddetentie rekening met de lange tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en de zelfreflectie alsmede de spijt die hij ter zitting heeft laten zien.
De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 191 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank de door de psycholoog geadviseerde bijzondere voorwaarde met betrekking tot het thuis wonen opleggen. Dit alles om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een situatie waarin er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Omdat daarmee niet aan de voorwaarden van artikel 77za is voldaan, kan de rechtbank de opgelegde voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500.-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering toe te wijzen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en niet betwist door de verdediging. Daarom zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 februari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenvergoeding
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte =de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [aangeefster] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 55, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 121a en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.8 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
eendaadse samenloop van
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
bedreiging met een terroristisch misdrijf
en
ten aanzien van feit 3:
door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van een commissie uit de beide kamers der Staten-Generaal of uit een van deze uiteenjagen of tot het nemen of niet nemen van enig besluit dwingen of een lid, een minister of een staatssecretaris uit die vergadering verwijderen of opzettelijk verhinderen die bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
360 (DRIEHONDERDZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
191 (HONDERDEENENNEGENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht. De reclassering bepaalt welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico’s, waarbij de privacy van de veroordeelde zoveel mogelijk gerespecteerd zal worden;
- zich ambulant laat behandelen door GGZ [instelling 1] , en/of een soortelijke zorgverlener zoals het [instelling 2] . De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek en noodzaak van medicamenteuze ondersteuning kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, indien de behandelend psychiater dat in het kader van risicobeheersing nodig acht. Als blijkt dat er aanwijzingen zijn dat de veroordeelde de voorgeschreven medicatie niet inneemt, dan werkt hij mee aan een meting van zijn bloedspiegel om te controleren of hij daadwerkelijk de voorgeschreven medicatie inneemt. De reclassering bepaalt waar zijn bloedspiegel wordt gecontroleerd.
Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld zal de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor een crisisbehandeling of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan urinecontroles op dit verbod. De controle gebeurt met een urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen straal van 500 meter van de Tweede Kamer, momenteel gevestigd aan het Prinses Irenepad 1, 2595 BG te ’s-Gravenhage, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding. Het is aan de reclassering om te bepalen of een dagbesteding zinvol is;
- verblijft op het adres van zijn ouders, te weten [adres] , [postcode] [geboorteplaats] , zolang de reclassering dit in overleg met de betrokken deskundigen en ouders noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om te betalen een bedrag van € 1.500,-, aan [aangeefster] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 februari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangeefster] ;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
mr. J.J. Balfoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.M.R. Berendsen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2025.
Bijlage I
1
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te 's-Gravenhage, een vrouw genaamd [aangeefster]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een mes uit zijn
binnenzak gehaald en/of dat mes met de punt in haar richting gehouden en/of aan
die [aangeefster] getoond en/of daarbij gezegd: "laat me binnen of ik steek je" althans
woorden van gelijke aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met het
oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het te plegen
misdrijf(ven) omschreven in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht, te
weten moord, te begaan met een terroristisch oogmerk,
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich
en/of anderen heeft trachten te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot
het plegen van het misdrijf,
immers heeft/is hij, verdachte
- een (groot) mes in zijn binnenzak gedaan en/of
- met de trein van Nijmegen naar Den Haag afgereisd en/of
- een telefoon (met daarin zijn identiteitskaart, OV chipkaart en bankpas) in de
vijver, gelegen bij de bezoekersingang van de Tweede Kamer gegooid en/of
- het gebouw, waar de Tweede Kamer is gevestigd, binnengelopen en/of
- met dat mes een bij de bezoekersingang aanwezige hostess, te weten [aangeefster]
bedreigd en/of
- over de toegangspoortjes (die toegang geven tot de commissiezalen en de publieke
tribune) gesprongen en/of
- met dat mes in de hand een gang in gerend en/of
- met dat mes meerdere stekende bewegingen gemaakt op of in de richting van
glazen deuren waarachter beveiligers zich bevonden;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, één of meerdere politici en/of personen (die aanwezig waren in het gebouw waarin de Tweede Kamer is gevestigd) met een terroristisch misdrijf heeft bedreigd immers heeft/is hij, verdachte:
- met een (groot) mes in zijn hand het gebouw, waar de Tweede Kamer is gevestigd, binnengelopen en/of
- een (groot) mes met de punt in de richting van een bij de bezoekersingang aanwezige hostess, te weten [aangeefster] gehouden en/of daarbij gezegd “laat me binnen of ik steek je” en/of
- over de toegangspoortjes (die toegang geven tot de commissiezalen en de publieke tribune) gesprongen en/of
- met dat mes in de hand een gang in gerend en/of
- met dat mes meerdere stekende/slaande bewegingen gemaakt op of in de richting van glazen deuren waarachter beveiligers zich bevonden;
3
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te ‘s-Gravenhage door geweld of bedreiging met
geweld een vergadering van een commissie uit een kamer der Staten-Generaal, te
weten een commissievergadering van Buitenlandse Zaken, uiteen heeft gejaagd
door
- het gebouw, waar de Tweede Kamer is gevestigd en waar op dat moment een
commissievergadering van Buitenlandse Zaken, plaatsvond, binnen te lopen en/of
- een mes uit zijn zak te trekken en/of
- dat mes (met de punt) in de richting van een bij de bezoekersingang aanwezige
hostess, te weten [aangeefster] te houden, in elk geval die [aangeefster] te bedreigen en/of
- over de toegangspoortjes (die toegang geven tot de commissiezalen en de publieke
tribune) te springen en/of vervolgens
- met dat mes in de hand een gang in te rennen (waarna een aantal deuren in de
gang automatisch werden gesloten) en/of (vervolgens)
- aan deuren te trekken, althans te trachten deuren te openen en/of
- met dat mes meerdere malen stekende bewegingen op of in de richting van glazen
deur(en), waarachter beveiligers stonden die deze deur(en) vasthielden, te maken,
waardoor de deelnemers aan deze commissievergadering gedwongen werden zich
naar een beveiligde zone (achter de Troelstrazaal) te begeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te ‘s-Gravenhage ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of bedreiging met
geweld een vergadering van een commissie uit een kamer der
Staten-Generaal, te weten een commissievergadering van Buitenlandse
Zaken, uiteen te jagen, hierin bestaande dat verdachte
- het gebouw, waar de Tweede Kamer is gevestigd en waar op dat
moment een commissievergadering van Buitenlandse zaken plaatsvond,
binnen is gelopen en/of
- een mes uit zijn zak heeft getrokken en/of
- dat mes (met de punt) in de richting van een bij de bezoekersingang
aanwezige hostess, te weten [aangeefster] heeft gehouden, in elk geval die
[aangeefster] heeft bedreigd en/of
- over de toegangspoortjes (die toegang geven tot de commissiezalen en
de publieke tribune) is gesprongen en/of vervolgens
- met dat mes in de hand een gang in is gerend (waarna een aantal
deuren in de gang automatisch werden gesloten) en/of (vervolgens)
- aan deuren heeft getrokken, althans getracht heeft deze te openen
en/of
- met dat mes meerdere malen stekende bewegingen op of in de richting
van glazen deur(en), waarachter beveiligers stonden die deze deur(en)
vasthielden, heeft gemaakt, waardoor de deelnemers aan deze
commissievergadering gedwongen werden zich naar een beveiligde zone
(achter de Troelstrazaal) te begeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.