In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om een urgentieverklaring beoordeeld. Eiseres, die mantelzorg verleent aan haar moeder met Alzheimer, heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij en haar kinderen in Den Haag wonen, terwijl haar moeder in Leiden woont. Verweerder, het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, heeft het verzoek afgewezen op basis van een zorgovereenkomst die is gesloten tussen eiseres en haar moeder, waarbij eiseres een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt voor de zorg. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen mantelzorger is in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, omdat de zorg niet onbetaald en vrijwillig is, maar betaald via het pgb. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de urgentieverklaring heeft geweigerd, omdat er geen acute noodsituatie is en de belangen van andere woningzoekenden ook moeten worden meegewogen. De rechtbank wijst erop dat de hardheidsclausule in dit geval niet van toepassing is, gezien de beperkte beschikbare sociale huurwoningen in de regio. De rechtbank oordeelt dat het besluit van verweerder niet in strijd is met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.