4.3.Ingevolge artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Ow is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit verrichten.
5. Verzoeker voert aan dat sprake is van vervanging van een bestaand hekwerk, dat reeds aanwezig was toen hij in 2004 eigenaar werd van de woning en dat hij, nadat hij de balustrade in 2005 vanwege de slechte staat daarvan heeft verwijderd, begin 2025 opnieuw heeft geplaatst. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verzoeker een foto van 17 mei 1958 en een verkoopbrochure van makelaar Plink overgelegd waarop de balustrade te zien is. Daarnaast heeft hij twee foto’s van de achtergevel van het pand meegestuurd waarop volgens verzoeker de bevestiging van de oude balustrade aan de achtergevel te zien is.
Volgens verzoeker heeft het college niet inzichtelijk gemaakt hoe deze gegevens zijn betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit in het kader van de evenredigheidstoets. Verzoeker stelt verder dat het dakterras - indien dat in strijd met de regels van het onderdeel “ [stadsdeel] ” zou zijn - op grond van artikel 27.1 van de planregels gedeeltelijk mag worden vernieuwd. Volgens verzoeker geldt dat dan in ieder geval ook voor bouwwerken die niet in strijd zijn met het omgevingsplan. Nu het dakterras al zo lang aanwezig is, heeft handhavend optreden daartegen een onevenredig karakter, aldus verzoeker. Verder heeft verzoeker gewezen op tientallen andere panden in de (directe) omgeving waar eveneens dakterrassen zijn opgericht.
Standpunt van het college
6. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat voor het realiseren van het dakterras geen omgevingsvergunning is verleend. Verzoeker heeft door het zonder omgevingsvergunning realiseren van het dakterras de artikelen 5.1, eerste lid, onder a, en 5.1, tweede lid, onder a, van de Ow overtreden. Het college stelt zich daarbij op het standpunt dat gedurende een periode van meer dan 15 jaar geen sprake is geweest van een dakterras. Uit de luchtfoto van het pand uit 2017 blijkt volgens het college dat er geen dakterras aanwezig was; op het dak was geen hekwerk, fundering of enige constructie zichtbaar die duidt op de aanwezigheid van een dakterras. Over het door verzoeker gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel is overwogen dat verzoeker niet heeft verduidelijkt waarom de genoemde adressen identiek zijn aan zijn situatie. Gebleken is dat voor sommige dakterrassen in de directe omgeving wel een omgevingsvergunning is verleend, waardoor er geen sprake is van gelijke gevallen, aldus het college.
Is sprake van een overtreding?
7. Verzoeker heeft op zitting desgevraagd bevestigd dat hij niet betwist dat het dakterras niet vergunningvrij kan worden opgericht. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat het realiseren en gebruiken van het dakterras zonder omgevingsvergunning een overtreding is van artikel 5.1, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, van de Ow in samenhang gelezen met artikel 22.26 van het Omgevingsplan. Het college was op grond van artikel 18.2, tweede lid, van de Ow bevoegd om hiertegen handhavend op te treden.
Beginselplicht tot handhaving
8. Op grond van vaste rechtspraak geldt bij handhavingsbesluiten als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Concreet zicht op legalisatie?
9. Van concreet zicht op legalisatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake, omdat verzoeker tot nu toe geen aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van het dakterras heeft ingediend.
Is handhavend optreden onevenredig?
10. Verzoeker stelt dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is, omdat ten tijde van de aankoop van het pand een dakterras aanwezig was, dat hij slechts heeft vervangen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker weliswaar aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de aankoop van de woning in 2004 een dakterras met balustrade aanwezig was, maar heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat voor het bouwen van de balustrade en het gebruik van het dakterras een omgevingsvergunning is verleend. Aangezien gedurende een periode van 20 jaar feitelijk geen balustrade aanwezig is geweest, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bovendien niet worden gesproken van renovatie van de balustrade. Dat in het verleden een balustrade aanwezig is geweest en het dak als dakterras is gebruikt, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan nu afgezien zou moeten worden van handhavend optreden.
Is handhavend optreden in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
11. Het door verzoeker gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet, omdat dit onvoldoende is geconcretiseerd. Verzoeker heeft immers niet toegelicht waarom de door hem genoemde gevallen in juridische zin vergelijkbaar zijn met zijn situatie. Het is aan verzoeker om te onderbouwen dat voor die dakterrassen ook geen omgevingsvergunning is verleend en dat het college daar niet handhavend tegen optreedt.Dat heeft verzoeker niet gedaan. Bovendien heeft het college ter zitting verklaard dat indien blijkt dat voor bepaalde dakterrassen geen omgevingsvergunning is verleend, daartegen ook handhavend zal worden opgetreden. In zoverre is dan ook geen sprake van gelijke gevallen waarin het college ondanks de aanwezigheid van een overtreding niet handhavend optreedt.