Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschappen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden. Partijen hebben in de huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze gemaakt voor de toepassing van het Nederlands recht op het huwelijksgoederenregime, zodat de rechtbank deze keuze zal volgen.
Huwelijkse voorwaarden
Partijen verschillen van mening over de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en ook over de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, zoals hierna nader aan de orde komt. De rechtbank zal eerst ingaan op de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen.
In de huwelijkse voorwaarden is – voor zover van belang – het volgende opgenomen.
Artikel 1.
Er zal tussen de echtgenoten geen enkele gemeenschap van goederen bestaan. Derhalve zal ieder der echtgenoten behouden hetgeen door hem of haar aan baten en schulden ten huwelijk wordt aangebracht en tijdens het huwelijk door hem of haar wordt verkregen respectievelijk aangegaan, op welke wijze dan ook.
Artikel 3.
Zaken met betrekking tot welke niet vastgesteld of bewezen kan worden, aan wie van de echtgenoten deze toebehoren, zullen geacht worden aan ieder hunner voor de helft in vrije mede eigendom toe te behoren. Deze zaken worden bestuurd door de echtgenoten tezamen.
Artikel 7.
Zolang de echtgenoten een gemeenschappelijke huishouding voeren, zullen zij na afloop van elk kalenderjaar samenvoegen, hetgeen van hun in artikel 4 bedoelde inkomsten in dat jaar onverteerd is gebleven, teneinde het bij helfte te verdelen. Ingeval deze samenvoeging en verdeling niet voor het einde van een periode van vijf jaren, volgend op het betrokken kalenderjaar, heeft plaatsgevonden, zal betreffende dat kalenderjaar nimmer meer enige aanspraak op samenvoeging, verdeling of verrekening in welke vorm dan ook, van de onverteerde inkomsten kunnen worden gemaakt.
De echtgenoot die in de verstreken vijf jaren ingevolge het bepaalde in artikel 4 vermogen aanwendde ter bestrijding van de kosten der huishouding, mag hetgeen hij uit zijn vermogen putte uit het ter verdeling samengevoegde vooruitnemen (…).
Aanbrengsten
Tenslotte verklaarden de comparanten dat door ieder van hen, behoudens de op naam staande zaken en de zaken vallende onder de werking van artikel 2, geen zaken ten huwelijk worden aangebracht.
Partijen verschillen van mening over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en ook over de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, zoals hierna nader aan de orde komt. De rechtbank zal eerst ingaan op de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen.
Eenvoudige gemeenschappen
Peildatum
Voor de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen geldt als peildatum voor het bepalen van de omvang en de samenstelling de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, zijnde 16 oktober 2024. Als peildatum voor de waardering van de te verdelen goederen geldt de datum van de verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of op basis van de redelijkheid en billijkheid daarvan dient te worden afgeweken.
Omvang van de te verdelen eenvoudige gemeenschappen
Partijen hebbende volgende vermogensbestanddelen gezamenlijk in eigendom:
de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , aan het adres [adres] ;
de inboedel van de echtelijke woning;
een aantal betaal- en beleggingsrekeningen.
Ad. a) de echtelijke woning
Niet is geschil is dat de echtelijke woning aan het adres [adres] te [plaats 2] gezamenlijk eigendom is van partijen, dat sprake is van een eenvoudige gemeenschap en dat de vrouw in de gelegenheid zal worden gesteld om de woning over te nemen. Voor de bepaling van de waarde van de woning hebben al twee taxaties plaatsgevonden. Partijen zijn er echter niet in geslaagd om het eens worden over de te hanteren waarde. Op de zitting hebben zij daarom afgesproken dat de woning opnieuw zal worden getaxeerd, waarbij de vrouw drie makelaars aandraagt en de man één hiervan kiest. De rechtbank gaat ervan uit dat de taxatie reeds heeft plaatsgevonden op het moment van de uitspraak.
De vrouw zal een termijn van vijf maanden krijgen om te bezien of zij de woning zal overnemen. De man heeft met deze termijn ingestemd. Voor het overige zal het door de vrouw verzochte en in het dictum opgenomen spoorboekje worden gevolgd, nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd. Daarbij wordt nog expliciet opgemerkt dat wanneer de vrouw er in eerste instantie niet in slaagt om de woning over te nemen, zij alsnog een recht van eerste koop zal hebben voor de door de makelaar vast te stellen laatprijs. Ten aanzien van de hoogte van de hypothecaire lening zal worden uitgegaan van de stand per 1 december 2024 (te weten: € 640.155,-), nu de man zich ook hiertegen niet heeft verzet.
Ad. b) de inboedel van de echtelijke woning
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de inboedel van de echtelijke woning tussen partijen in onderling overleg zal worden verdeeld, met uitzondering van de spullen van de kinderen. Deze vallen buiten de eenvoudige gemeenschap. De man heeft daarbij aangegeven dat hij graag het gereedschap toegedeeld wil krijgen. De vrouw heeft hiermee ingestemd. De rechtbank zal de overeenstemming van partijen vastleggen.
Ad. c) betaal- en beleggingsrekeningen
Partijen hebben tot slot een aantal betaal- en beleggingsrekeningen in gemeenschappelijk eigendom. Partijen zijn het erover eens dat de herkomst van de saldi op deze rekeningen niet meer te herleiden is, zodat conform artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden vermoed wordt dat de saldi elk van partijen voor de helft toebehoren.
Dit betreft de navolgende rekeningen:
een betaalrekening bij ING-bank eindigend op [rekeningnummer 1] , inclusief creditcards;
een beleggingsrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 2] ;
een Oranje Spaarrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 3] .
Partijen zijn het ten aanzien van alle drie de voornoemde rekeningen eens dat de saldi per peildatum bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld, waarna de rekeningen worden opgeheven. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Rentevoordeel
In het kader van de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen heeft de man gesteld dat hij recht heeft op vergoeding van een bedrag in verband met het financiële nadeel dat hij lijdt doordat de vrouw de hypothecaire lening – met bijbehorende gunstige voorwaarden – bij Munt Hypotheken zal overnemen. De hypotheekrente ligt op dit moment een stuk hoger dan de rente die is vastgezet bij het afsluiten van deze hypotheek. De man berekent
zijn financiële nadeel op € 4.805,- per jaar bij een resterende looptijd van 24 jaar. Hij vordert daarom compensatie van de vrouw tot een bedrag van € 50.000,-.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw in de gelegenheid zal worden gesteld om de echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening bij Munt Hypotheken voort te zetten, met de daarbij behorende gunstige hypotheekrente van 2,55%. Gebleken is ook dat de hypotheekverstrekker niet meewerkt aan de splitsing van de hypothecaire lening in die zin dat beide partijen een deel van die lening kunnen voortzetten. Dat leidt ertoe dat wanneer de vrouw de echtelijke woning overneemt, of deze aan een derde wordt verkocht en de vrouw de hypotheek overneemt, de man bij de aanschaf van een nieuwe woning een nieuwe hypotheek zal moeten afsluiten. Daarmee komt de man mogelijk in een financieel nadeliger positie dan de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de man hierdoor mogelijk – ten opzichte van de vrouw – financieel nadeel zal lijden. Op dit moment staat echter niet vast dat de man dit nadeel daadwerkelijk zal lijden. Zoals ook door de vrouw is betoogd kan de man de woning in ieder geval niet overnemen en staat nog niet vast dat de vrouw in staat zal zijn de woning over te nemen. Ook staat nog niet vast dat de vrouw, na eventuele verkoop, binnen een termijn van drie maanden – de termijn die door de hypotheekverstrekker gesteld wordt om de lopende hypotheeklening over te sluiten op een andere woning – in staat zal zijn een andere woning aan te kopen. Tot slot staat niet vast dat de man een andere woning zal kopen; in het geval hij geen woning koopt zal hij in ieder geval geen rentenadeel lijden. Ook indien voorgaande factoren wel vast zouden staan, dan zou het op dit moment nog steeds niet mogelijk zijn om het door de man te lijden financiële nadeel te berekenen, gelet op de vele (toekomstige) variabelen die daarbij een rol spelen (hoogte en looptijd van de huidige en door de man te sluiten hypotheek, daadwerkelijk door de man te betalen rentepercentage, fiscaal voordeel, etc.).
Kort samengevat staat op dit moment niet vast dat, en zo ja tot welk bedrag, de man deze schade zal lijden, zodat zijn vordering op dit moment niet kan worden vastgesteld. Tegelijkertijd wil de rechtbank de man niet de mogelijkheid ontnemen om hierover op een later moment – als meer duidelijkheid bestaat over de vraag of er een nadeel is en zo ja, tot welk bedrag – alsnog een vordering aan de rechter voor te leggen. De rechtbank zal daarom de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Vergoedingsrechten
De man heeft voorts gesteld dat hij een vergoedingsrecht heeft jegens de eenvoudige gemeenschap, omdat hij met privévermogen afkomstig uit de nalatenschap van zijn moeder een bedrag van € 88.816,- heeft geïnvesteerd in een eerdere woning van partijen. Rekening houdend met de beleggingsleer bedraagt het vergoedingsrecht inmiddels € 204.660,-, zo stelt de man. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de man ten aanzien van het vergoedingsrecht moet worden afgewezen. Ongeacht de vraag hoe het eventuele vergoedingsrecht van de man moet worden berekend, heeft de man onvoldoende onderbouwd dat hij het bedrag van € 88.618,- in de woning heeft geïnvesteerd. Uit de door de man overgelegde stukken is niet af te leiden dat de man daadwerkelijk met het bedrag dat de man uit de nalatenschap van zijn moeder heeft ontvangen (voor het overgrote deel) extra aflossingen van in totaal € 97.500,- heeft gedaan. De vrouw heeft in dit kader gesteld dat juist zij degene is geweest die uit schenkingen van haar ouders heeft geïnvesteerd in de woning – hetgeen overigens ook niet is komen vast te staan. Daar komt bij dat de hypotheek die is afgesloten bij de aankoop van de huidige woning van partijen hoger was dan de aankoopprijs van de woning en dat dus de overwaarde van de eerdere woning niet lijkt te zijn aangewend om de huidige woning te kopen. Al met al is niet komen vast te staan dat de geldstromen zijn gelopen zoals de man heeft gesteld en dat de man met privévermogen - afkomstig uit de nalatenschap van zijn moeder - heeft geïnvesteerd in een gezamenlijke woning. De rechtbank zal zijn verzoek tot het vaststellen van een vergoedingsrecht daarom afwijzen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Peildatum verrekening en bewijsvermoeden artikel 1:141 BW
Partijen zijn het erover eens dat als peildatum 16 oktober 2024 gehanteerd moet worden, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Ook zijn partijen het erover eens dat er gedurende het huwelijk geen uitvoering is gegeven aan het in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen periodiek verrekenbeding. Er wordt daarom teruggevallen op het bewijsvermoeden uit artikel 1:141 lid 3 BW. Hieruit volgt dat wanneer bij het einde van het huwelijk blijkt dat het periodieke verrekenbeding niet is uitgevoerd, het aanwezige vermogen vermoed wordt te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit.
Bestanddelen aan de zijde van de vrouw.
Partijen hebben de volgende bestanddelen aan de zijde van de vrouw gesteld die bij de verrekening moeten worden betrokken:
saldi op verscheidene bankrekeningen van de vrouw;
rechten en plichten uit de private lease van de Fiat.
Ad a)Door partijen zijn de volgende bankrekeningen op de peildatum bestaande bankrekeningen op naam van de vrouw naar voren gebracht:
een bankrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 4] ;
een bankrekening bij Wise, eindigend op [rekeningnummer 5] (euro’s) en [rekeningnummer 6] (CZK/Tsjechische kronen);
een bankrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 7] ;
een spaarrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 8] ;
een spaarrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 9] ;
een spaarrekening bij SNS-bank, eindigend op [rekeningnummer 10] .
Partijen hebben ten aanzien van de onder i. t/m iv. genoemde bankrekeningen overeenstemming bereikt. Het totale saldo op de peildatum bedraagt € 25.484,- en CZK 2.427,-. Partijen zijn het erover eens dat deze saldi moeten worden verrekend. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ten aanzien van de twee laatstgenoemde bankrekeningen heeft de vrouw gesteld dat deze enkel zijn gevoed door schenkingen vanuit haar ouders. Het saldo op deze rekeningen behoort daarom niet tot het te verrekenen vermogen. De man heeft hiermee op de zitting ingestemd, zodat de saldi van de bankrekeningen onder v. en vi. niet voor verrekening in aanmerking komen.
Door de man zijn daarnaast nog diverse andere bankrekeningen genoemd. Uit de door de vrouw overgelegde stukken volgt echter dat al deze bankrekeningen al voor de peildatum zijn opgeheven, zodat deze eveneens niet voor verrekening in aanmerking komen.
Ad b)Het gaat, zo stelt de vrouw, om een Fiat die de vrouw in private lease heeft. Op grond van de leaseovereenkomst heeft zij deze auto enkel in gebruik zij moet deze na het eindigen van de leasetermijn weer inleveren. De rechten uit de leaseovereenkomst behoren daarom volgens haar niet tot het te verrekenen vermogen. De man heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank het standpunt van de vrouw zal volgen. De (rechten uit de lease van de) Fiat zal/zullen daarom buiten de verrekening blijven.
Bestanddelen aan de zijde van de man
Aan de zijde van de man zijn door partijen de navolgende bestanddelen genoemd die betrokken moeten worden bij de verrekening:
een auto van het merk Mazda met kenteken [kenteken] ;
saldi op verscheidene bankrekeningen;
een onroerende zaak [nummer] , participatie in het S5-Forum Fonds;
bitcoins.
Ad a)Tussen partijen is niet in geschil dat de Mazda tot het te verrekenen vermogen behoort. Zij zijn het echter niet eens over de waarde. Volgens de vrouw moet worden uitgegaan van een waarde van € 39.619,-, zoals volgt uit de ANWB-koerslijst. De man stelt dat de waarde van de auto lager ligt, namelijk op € 35.000,-. Hij heeft de auto laten taxeren bij de een officiële Mazda-dealer. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de waardebepaling niet objectief is en zal de door de man gestelde waarde volgen, nu hij de auto heeft laten taxeren bij de dealer die de auto ook in onderhoud heeft. Dat geeft naar het oordeel van de rechtbank een specifieker beeld van de waarde van de auto dan een (generieke) online waardebepaling. Dit betekent dat de man aan de vrouw een bedrag van € 17.500,- moet betalen.
Ad b)Door partijen zijn de volgende bankrekeningen op naam van de man naar voren gebracht:
bankrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 11] , met een saldo van € 3.932,- op de peildatum;
bankrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 12] , met een saldo van € 43,- op de peildatum;
een beleggersspaarrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 13] , met een saldo van € 300,- op de peildatum;
een participatie in het S5 Forum Fonds, met een saldo van € 20.718,- op de peildatum;
een participatie in Parking Fund Nederland VII 0, met een saldo van € 13.641,- per 1 januari 2024;
een participatie in Parking Fund Nederland VII n.v.t.;
een beleggingsrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 13] , met een saldo van € 52.103,- per 30 september 2024;
een beleggingsrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 12] , met een saldo van € 27.060,- per 30 september 2024;
een beleggingsrekening bij BICK, eindigend op [rekeningnummer 14] , met een saldo van € 28.091,- per 31 december 2024.
De man heeft allereerst gesteld dat de saldi van alle voornoemde rekeningen buiten het te verrekenen vermogen vallen, omdat deze te herleiden zijn tot voorhuwelijks vermogen uit zijn inkomen als piloot. Uit de door de man overgelegde stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende dat de op zijn naam staande bankrekeningen zijn gevoed met enkel voorhuwelijks vermogen en blijkt uit die stukken ook niet hoe de geldstromen nadien zijn gelopen. De man heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat en hoe de portefeuilles bij Van Landschot uit 2001 en de Polis Reaal uit 1990 zijn overgeheveld naar de nu bestaande bankrekeningen. Dat geldt temeer nu in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat partijen geen zaken ten huwelijk hebben aangebracht. De saldi van de bankrekeningen op naam van de man worden daarom betrokken in het te verrekenen vermogen.
Hoewel de vrouw zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat de man twee participaties heeft in Parking Fund (genoemd onder v. en vi.) is gebleken dat het één participatie betreft, die enkel in de aangifte inkomstenbelasting van 2023 gesplitst is opgenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het enkel één participatie in Parking Fund moet worden verrekend, met een waarde van € 13.641,- op 1 januari 2024.
Op de zitting is daarnaast gesproken over de saldi van de van de verschillende bankrekeningen op de peildatum. Hoewel de vrouw aanvankelijk verzocht om nadere inzage in de saldi op de peildatum met betrekking tot de bankrekeningen waarvoor stukken zijn ingediend met het saldo op een andere datum dan de peildatum, heeft zij op de zitting aangegeven in te kunnen stemmen met de nu bekende saldi van de rekeningen, zoals deze volgen uit de stukken. Dat leidt ertoe dat partijen overeenstemming hebben over de te verrekenen saldi van de bankrekeningen van de man. Omdat in het voorgaande is gebleken dat deze tot het te verrekenen vermogen behoren, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
Ad c)De door de vrouw onder c) aangevoerde onderneming betreft de hiervoor genoemde participatie in het S5-forum fonds. Nu de waarde hiervan reeds in de berekening wordt betrokken, is duidelijk dat geen sprake is van een onderneming. Deze zal daarom niet in de verrekening betrokken worden.
Ad d)Tot slot heeft de vrouw gesteld dat de man op de peildatum in het bezit was van bitcoins, waarvan de waarde moet worden verrekend. Op de zitting heeft de man toegelicht dat hij weliswaar bitcoins heeft gehad, maar dat hij deze heeft verkocht voor de peildatum. De opbrengst is eerst gestort op zijn ING-betaalrekening en vervolgens op de beleggingsrekening bij BICK c.q. Saxo. De vrouw heeft op de zitting aangegeven zich hierin te kunnen vinden, in die zin dat het saldo op de bankrekening bij BICK tot het te verrekenen vermogen behoort, zoals hiervoor al is besproken. Nu partijen er allebei van uitgaan dat de bitcoins niet langer aanwezig zijn komen deze ook niet voor verrekening in aanmerking.