ECLI:NL:RBDHA:2025:19845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/674090 / FA RK 24-7393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van eenvoudige gemeenschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op [dag] 2000 in Tsjechië zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie en de verdeling van de gezamenlijke bezittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist, en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw aan de man een partneralimentatie van € 905,- per maand zal betalen, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

Daarnaast heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen vastgesteld. De echtelijke woning, gelegen aan [adres] te [plaats 2], wordt aan de vrouw toegedeeld, met de voorwaarde dat zij binnen vijf maanden na de echtscheiding aantoont dat zij de woning kan overnemen. De rechtbank heeft ook de verdeling van bankrekeningen en andere bezittingen geregeld, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de saldi op de peildatum bij helfte worden verdeeld. De man heeft verzocht om rentecompensatie, maar dit verzoek is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot financiële compensatie en vergoedingsrechten afgewezen, omdat onvoldoende bewijs is geleverd voor zijn claims. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-7393 (echtscheiding), FA RK 25-1972 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/674090 (echtscheiding), C/09/681952 (verdeling)
Datum beschikking: 23 oktober 2025
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikkingop het op 16 oktober 2024 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K. Moene te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
-het F9-bericht van de vrouw van 21 oktober 2024, met bijlagen;
- het F9-bericht van de vrouw van 4 november 2024, met bijlagen;
- de F9-berichten van de vrouw van 9 september 2025, met bijlagen;
- het F9-bericht van de man van 12 september 2025, met bijlagen.
Op 25 september 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn partijen verschenen, elk bijgestaan door hun advocaat. Door de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd, met een bijlage.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [dag] 2000 te [plaats 1] , Tsjechië.
- Deze rechtbank heeft op 9 december 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende:
  • toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] aan [adres] aan de vrouw;
  • vaststelling van een door de vrouw aan de man te betalen voorlopige partneralimentatie van € 1.078,- per maand, voor het eerst te indexeren per 1 januari 2026.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, met een periodiek verrekenbeding.
- De man en de vrouw hebben beiden in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de vrouw strekt – na wijziging – tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- de wijze van de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap te gelasten, inhoudende:
- ten aanzien van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] aan [adres] : toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw, waarbij:
- de waarde van de woning wordt bepaald op € 1.100.000,-;
- de vrouw binnen een termijn van vijf maanden na de echtscheiding moet aantonen dat zij de woning kan overnemen, met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek;
- het aandeel van de man in de overwaarde € 240.174,- bedraagt (de helft van € 1.100.000,- minus € 619.651,-);
en voor het overige het in het verzoekschrift opgenomen spoorboekje wordt
gevolgd;
­ ten aanzien van:
- de bankrekening bij ING-bank eindigend op [rekeningnummer 1] en de daaraan gekoppelde creditcards;
- de ING portefeuille en het gelddeel van de beleggingsrekening eindigend op [rekeningnummer 2] ;
- de Oranje Spaarrekening eindigend op [rekeningnummer 3] ;
de saldi te verdelen en de rekeningen vervolgens op te heffen;
­ ten aanzien van de gemeenschappelijke inboedel van de echtelijke woning te bepalen
dat partijen deze in onderling overleg zullen verdelen;
  • bepaling dat de man op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gehouden is om binnen twee dagen na de te wijzen (tussen)beschikking aan de rechtbank en de vrouw justificatoire bewijsstukken te verstrekken, waaruit blijkt wat op 16 oktober 2024 de waarde/het saldo was van de door haar genoemde vermogensbestanddelen;
  • de wijze van de verrekening ingevolge de huwelijkse voorwaarden vast te stellen, zoals opgesomd in de randnummers 20 t/m 23 van het verzoekschrift en de brief bij het F9-bericht van 9 september 2025 van de vrouw, en de man te veroordelen om in het kader van de verrekening aan de vrouw een bedrag van € 100.000,- te voldoen, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
  • aan de vrouw het voortgezet gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] aan [adres] gedurende zes maanden na de echtscheiding toe te kennen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte verdeling en verrekening, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht om nevenvoorzieningen tot:
  • verdeling van de beperkte gemeenschappen conform de randnummer 7 t/m 8.3 van het verweerschrift, waarbij de rechtbank de reprisevordering van de man vaststelt op € 204.660,- en (uitgaande van een waarde van € 1.200.000,-) vaststelt dat aan de man een extra bedrag toekomt van € 187.593,-, zodat de vrouw de man moet uitkopen voor in totaal € 392.253,-;
  • bepaling dat de vrouw aan de man een compensatie dient te betalen van € 50.000,- voor het overnemen van de hypothecaire lening bij Munt Hypotheken met het bijbehorende voordelige rentetarief;
  • vaststelling van de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden met inachtneming van hetgeen de man daarover heeft gesteld in de randnummers 8.4 t/m 8.12 van het verweerschrift;
  • bepaling van een door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie van € 2.749,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
I.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal krachtens artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek. Op het verzoek tot betaling van alimentatie door de vrouw aan de man zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Ontbreken lotsverbondenheid
In het kader van de partneralimentatie heeft de vrouw zich – kort samengevat – primair op het standpunt gesteld dat de man zich op een zodanig grievende wijze jegens haar heeft gedragen, dat de lotsverbondenheid tussen partijen is komen te vervallen. Van de vrouw kan daarom niet worden gevergd dat zij partneralimentatie betaalt. Zij stelt ter onderbouwing van haar standpunt onder meer dat zij tijdens het huwelijk heeft geleden onder het alcoholmisbruik en de onvoorspelbare woede-uitbarstingen van de man, waardoor ze angst- en spanningsklachten heeft ontwikkeld. Als de vrouw een bijdrage moet betalen, dan voelt dat voor haar alsof zij het alcoholgebruik van de man faciliteert en nog steeds met hem verbonden blijft. De vrouw kan dan haar leven na de echtscheiding niet inrichten zoals ze graag wil, bijvoorbeeld door minder te gaan werken. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend, en zo ja: tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hierbij worden ook niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoudsgerechtigde echtgenoot, meegewogen. Daarbij geldt als criterium dat er sprake moet zijn van feiten en omstandigheden van zodanige aard dat van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verwacht aan het levensonderhoud van de ander bij te dragen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de lotsverbondenheid die is ontstaan door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, één van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat de lotsverbondenheid tussen ex-echtgenoten is komen te vervallen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de verklaringen van de vrouw volgt dat de thuissituatie met name in de afgelopen jaren voor haar zeer belastend moet zijn geweest. De man heeft naar voren gebracht dat de laatste jaren ook voor hem moeilijk zijn geweest. Tegelijkertijd heeft hij de situatie heel anders ervaren. Hij ontkent het overmatig alcoholgebruik en de woedeaanvallen. Nu de vrouw geen objectief bewijs heeft geleverd van het gestelde gedrag van de man, is dit niet komen vast te staan. Daar komt bij dat de door haar gestelde gedragingen – als deze wel zouden vaststaan –, hoe ernstig en belastend deze ook moeten zijn geweest voor het gezin, niet zodanig grievend zijn dat zij de conclusie rechtvaardigen dat daardoor de lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw is komen te vervallen. De rechtbank zal daarom voorbijgaan aan het primaire verweer van de vrouw en overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot partneralimentatie.
Behoefte
De rechtbank zal de huwelijksgerelateerde behoefte van de man berekenen aan de hand van de hofnorm. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van het uiteengaan van partijen minus de kosten van de kinderen. Daarbij zal de rechtbank het jaar 2024 als uitgangspunt nemen.
Partijen zijn het erover eens dat het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2024 € 3.358,- per maand bedroeg. Partijen zijn het echter niet eens over het NBI van de vrouw, zodat de rechtbank dit zal vaststellen. De rechtbank volgt daarbij de berekening van het NBI van de vrouw uit de voorlopige voorzieningen, zodat haar NBI € 4.936,- per maand bedraagt. Evenals in de voorlopige voorzieningen zal daarbij – anders dan door de man gesteld – geen rekening worden gehouden met een dertiende maand/veertiende periode en IKB, omdat uit de salarisspecificaties blijkt dat de vrouw geen dertiende maand/veertiende periode ontvangt en gebleken is dat de vrouw ten tijde van de samenleving van partijen deze bedragen heeft ingezet om extra vrije uren te kopen en deze dus niet aan levensonderhoud besteed werden.
De rechtbank berekent het NBGI op € 8.924,- per maand. Hiervan moeten de kosten van de (destijds) jongmeerderjarige dochter van partijen, [naam 1] , conform de norm uit de Wet Studiefinanciering (WSF-norm) 2024 berekend op € 962,- per maand, worden afgetrokken. Voor het levensonderhoud van partijen bleef een bedrag van € 7.332,- per maand over. De huwelijksgerelateerde behoefte van de man bedraagt dan volgens de Hofnorm € 4.399,- per maand (60% van € 7.332,- per maand). De rechtbank verwijst naar de aan de beschikking van 9 december 2024 gehechte berekening.
Kosten van [naam 1]
Tussen partijen is in geschil of in het kader van de aanvullende behoefte en draagkracht aanleiding bestaat om rekening te houden met de kosten van [naam 1] . In beginsel bestaat hiertoe geen aanleiding, omdat zij gedurende de echtscheidingsprocedure 21 jaar is geworden. De vrouw heeft echter gesteld dat in dit geval sprake is van een uitzonderingssituatie, die ertoe leidt dat wel rekening moet worden gehouden met haar kosten van studie en levensonderhoud. Reden hiervoor is dat bij [naam 1] een aantal jaar geleden anorexia is vastgesteld. Zij heeft hiervoor een intensieve behandeling moeten ondergaan. Hoewel het inmiddels beter gaat, heeft zij grote studievertraging opgelopen en heeft zij langer studiekosten dan gemiddeld.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat deze bijzondere omstandigheden aanleiding geven om ook nadat [naam 1] 21 jaar is geworden, rekening te houden met haar kosten van levensonderhoud en studie. Aan de zijde van de vrouw zal de rechtbank bij de berekening van haar draagkracht voor de partneralimentatie rekening houden met de kosten van [naam 1] nu zij degene is die deze kosten tot nu toe heeft gedragen en in de toekomst zal moeten dragen. Bij de berekening van de aanvullende behoefte van de man zal de rechtbank geen rekening houden met de kosten van [naam 1] omdat de man op de zitting heeft bevestigd dat hij – buiten een incidentele bijdrage voor een vakantie – niet meebetaalt aan de kosten van [naam 1] (en de zoon van partijen, [naam 2] ).
Om de kosten van [naam 1] te berekenen, zal de rechtbank de WSF-norm als uitgangspunt nemen. Rekening houdend met een basisbeurs voor een thuiswonende student HBO, bedraagt de behoefte van [naam 1] dan € 997,- per maand in 2025. Anders dan door de man betoogd wordt geen rekening gehouden met inkomsten uit een bijbaantje, omdat niet is onderbouwd welk inkomen [naam 1] hiermee genereert en in hoeverre dit een structureel en substantieel inkomen vormt.
Aanvullende behoefte van de man
De vrouw heeft in het kader van de aanvullende behoefte allereerst gesteld dat de man niet behoeftig is, omdat hij over voldoende verdiencapaciteit beschikt. Naar mening van de vrouw kan de man zijn werkzaamheden uitbreiden van 0,8 fte naar 1,0 fte en moet hij zich inspannen om door te stromen naar een hogere schaal (schaal 11). Met de man is de rechtbank echter van oordeel dat geen sprake is van een verdiencapaciteit die het huidige inkomen van de man overstijgt. Uit de door man overgelegde vaststellingsovereenkomst blijkt dat hij met zijn huidige kwalificaties niet in aanmerking komt voor een hogere schaal dan nu het geval is. Daarnaast werkt de man al lange tijd 0,8fte en van hem kan – mede gelet op zijn leeftijd – redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij meer gaat werken.
Op de hiervoor berekende netto behoefte van de man van € 4.399,- per maand moet zijn NBI in mindering worden gebracht. Overeenkomstig de beslissing in de voorlopige voorzieningen berekent de rechtbank zijn NBI op € 3.455,- per maand. Dit leidt – op basis van de uitgangspunten voor de periode 2025-2 – tot een aanvullende behoefte van in beginsel € 890,- netto per maand. Dat is € 1.711,- bruto per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
Draagkracht van de vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uit van een inkomen van € 8.550,- bruto per maand. Tussen partijen is in geschil of bij het inkomen van de vrouw rekening moet worden gehouden met het individueel keuzebudget (IKB). Anders dan bij het vaststellen van de behoefte zal de rechtbank bij de berekening van haar draagkracht wel rekening houden met het te ontvangen IKB, nu niet is komen vast te staan dat er na de echtscheiding voor de vrouw structureel een noodzaak zal bestaan om extra vrije dagen op te nemen. Daarbij komt dat uit de meest recente loonstroken van de vrouw blijkt dat zij niet haar gehele IKB besteedt aan het bijkopen van vrije uren. De vrouw kan er na de echtscheiding nog steeds voor kiezen om (een deel van) dit budget te besteden aan het kopen van extra vrije dagen, maar dat is een besteding van haar inkomen die (voor de toekomst) niet ten nadele van de man kan komen, nu het immers een inkomensbestanddeel vormt. De rechtbank houdt verder rekening met de pensioenpremie en de premie arbeidsongeschiktheidspensioen.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 5.593,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.125,- per maand, zal de rechtbank voor de bepaling van haar draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1310)] toepassen. Hieruit volgt een draagkracht van de vrouw van € 1.563,- per maand.
Echter, zoals in het voorgaande besproken moet hiervan het aandeel van de vrouw in de kosten van [naam 1] worden afgetrokken. Zoals hiervoor is besproken, betreft dat een bedrag van € 997,- per maand conform de WSF-norm, nu gebleken is dat de man feitelijk niet bijdraagt aan de kosten van [naam 1] .
De vrouw heeft daarom nog een draagkracht beschikbaar van € 566,- per maand. Gebruteerd komt dit neer op € 905,- per maand.
Inkomensvergelijking
Om te bepalen of de vrouw door voldoening van partneralimentatie niet in een nadeliger financiële positie komt te verkeren dan de man, heeft de rechtbank op verzoek van de vrouw een inkomensvergelijking gemaakt.
Uit de inkomensvergelijking volgt dat de vrouw gehouden zou zijn een hoger bedrag te betalen dan haar draagkracht toelaat. De rechtbank zal daarom de alimentatie vaststellen gelijk aan haar bruto draagkracht van € 905,- per maand. De door de vrouw aan de man te betalen bijdrage aan partneralimentatie zal daarom worden vastgesteld op € 905,- bruto per maand. De rechtbank zal het verzoek van de man tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Ingangsdatum
Op grond van artikel 1:157 BW kan de partneralimentatie niet eerder ingaan dan op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal daarom met ingang van deze datum de partneralimentatie vaststellen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschappen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden. Partijen hebben in de huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze gemaakt voor de toepassing van het Nederlands recht op het huwelijksgoederenregime, zodat de rechtbank deze keuze zal volgen.
Huwelijkse voorwaarden
Partijen verschillen van mening over de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en ook over de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, zoals hierna nader aan de orde komt. De rechtbank zal eerst ingaan op de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen.
In de huwelijkse voorwaarden is – voor zover van belang – het volgende opgenomen.
Artikel 1.
Er zal tussen de echtgenoten geen enkele gemeenschap van goederen bestaan. Derhalve zal ieder der echtgenoten behouden hetgeen door hem of haar aan baten en schulden ten huwelijk wordt aangebracht en tijdens het huwelijk door hem of haar wordt verkregen respectievelijk aangegaan, op welke wijze dan ook.
Artikel 3.
Zaken met betrekking tot welke niet vastgesteld of bewezen kan worden, aan wie van de echtgenoten deze toebehoren, zullen geacht worden aan ieder hunner voor de helft in vrije mede eigendom toe te behoren. Deze zaken worden bestuurd door de echtgenoten tezamen.
Artikel 7.
Zolang de echtgenoten een gemeenschappelijke huishouding voeren, zullen zij na afloop van elk kalenderjaar samenvoegen, hetgeen van hun in artikel 4 bedoelde inkomsten in dat jaar onverteerd is gebleven, teneinde het bij helfte te verdelen. Ingeval deze samenvoeging en verdeling niet voor het einde van een periode van vijf jaren, volgend op het betrokken kalenderjaar, heeft plaatsgevonden, zal betreffende dat kalenderjaar nimmer meer enige aanspraak op samenvoeging, verdeling of verrekening in welke vorm dan ook, van de onverteerde inkomsten kunnen worden gemaakt.
De echtgenoot die in de verstreken vijf jaren ingevolge het bepaalde in artikel 4 vermogen aanwendde ter bestrijding van de kosten der huishouding, mag hetgeen hij uit zijn vermogen putte uit het ter verdeling samengevoegde vooruitnemen (…).
Aanbrengsten
Tenslotte verklaarden de comparanten dat door ieder van hen, behoudens de op naam staande zaken en de zaken vallende onder de werking van artikel 2, geen zaken ten huwelijk worden aangebracht.
Partijen verschillen van mening over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en ook over de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, zoals hierna nader aan de orde komt. De rechtbank zal eerst ingaan op de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen.
Eenvoudige gemeenschappen
Peildatum
Voor de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen geldt als peildatum voor het bepalen van de omvang en de samenstelling de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, zijnde 16 oktober 2024. Als peildatum voor de waardering van de te verdelen goederen geldt de datum van de verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of op basis van de redelijkheid en billijkheid daarvan dient te worden afgeweken.
Omvang van de te verdelen eenvoudige gemeenschappen
Partijen hebbende volgende vermogensbestanddelen gezamenlijk in eigendom:
de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , aan het adres [adres] ;
de inboedel van de echtelijke woning;
een aantal betaal- en beleggingsrekeningen.
Ad. a) de echtelijke woning
Niet is geschil is dat de echtelijke woning aan het adres [adres] te [plaats 2] gezamenlijk eigendom is van partijen, dat sprake is van een eenvoudige gemeenschap en dat de vrouw in de gelegenheid zal worden gesteld om de woning over te nemen. Voor de bepaling van de waarde van de woning hebben al twee taxaties plaatsgevonden. Partijen zijn er echter niet in geslaagd om het eens worden over de te hanteren waarde. Op de zitting hebben zij daarom afgesproken dat de woning opnieuw zal worden getaxeerd, waarbij de vrouw drie makelaars aandraagt en de man één hiervan kiest. De rechtbank gaat ervan uit dat de taxatie reeds heeft plaatsgevonden op het moment van de uitspraak.
De vrouw zal een termijn van vijf maanden krijgen om te bezien of zij de woning zal overnemen. De man heeft met deze termijn ingestemd. Voor het overige zal het door de vrouw verzochte en in het dictum opgenomen spoorboekje worden gevolgd, nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd. Daarbij wordt nog expliciet opgemerkt dat wanneer de vrouw er in eerste instantie niet in slaagt om de woning over te nemen, zij alsnog een recht van eerste koop zal hebben voor de door de makelaar vast te stellen laatprijs. Ten aanzien van de hoogte van de hypothecaire lening zal worden uitgegaan van de stand per 1 december 2024 (te weten: € 640.155,-), nu de man zich ook hiertegen niet heeft verzet.
Ad. b) de inboedel van de echtelijke woning
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de inboedel van de echtelijke woning tussen partijen in onderling overleg zal worden verdeeld, met uitzondering van de spullen van de kinderen. Deze vallen buiten de eenvoudige gemeenschap. De man heeft daarbij aangegeven dat hij graag het gereedschap toegedeeld wil krijgen. De vrouw heeft hiermee ingestemd. De rechtbank zal de overeenstemming van partijen vastleggen.
Ad. c) betaal- en beleggingsrekeningen
Partijen hebben tot slot een aantal betaal- en beleggingsrekeningen in gemeenschappelijk eigendom. Partijen zijn het erover eens dat de herkomst van de saldi op deze rekeningen niet meer te herleiden is, zodat conform artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden vermoed wordt dat de saldi elk van partijen voor de helft toebehoren.
Dit betreft de navolgende rekeningen:
een betaalrekening bij ING-bank eindigend op [rekeningnummer 1] , inclusief creditcards;
een beleggingsrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 2] ;
een Oranje Spaarrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 3] .
Partijen zijn het ten aanzien van alle drie de voornoemde rekeningen eens dat de saldi per peildatum bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld, waarna de rekeningen worden opgeheven. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Rentevoordeel
In het kader van de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen heeft de man gesteld dat hij recht heeft op vergoeding van een bedrag in verband met het financiële nadeel dat hij lijdt doordat de vrouw de hypothecaire lening – met bijbehorende gunstige voorwaarden – bij Munt Hypotheken zal overnemen. De hypotheekrente ligt op dit moment een stuk hoger dan de rente die is vastgezet bij het afsluiten van deze hypotheek. De man berekent
zijn financiële nadeel op € 4.805,- per jaar bij een resterende looptijd van 24 jaar. Hij vordert daarom compensatie van de vrouw tot een bedrag van € 50.000,-.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw in de gelegenheid zal worden gesteld om de echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening bij Munt Hypotheken voort te zetten, met de daarbij behorende gunstige hypotheekrente van 2,55%. Gebleken is ook dat de hypotheekverstrekker niet meewerkt aan de splitsing van de hypothecaire lening in die zin dat beide partijen een deel van die lening kunnen voortzetten. Dat leidt ertoe dat wanneer de vrouw de echtelijke woning overneemt, of deze aan een derde wordt verkocht en de vrouw de hypotheek overneemt, de man bij de aanschaf van een nieuwe woning een nieuwe hypotheek zal moeten afsluiten. Daarmee komt de man mogelijk in een financieel nadeliger positie dan de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de man hierdoor mogelijk – ten opzichte van de vrouw – financieel nadeel zal lijden. Op dit moment staat echter niet vast dat de man dit nadeel daadwerkelijk zal lijden. Zoals ook door de vrouw is betoogd kan de man de woning in ieder geval niet overnemen en staat nog niet vast dat de vrouw in staat zal zijn de woning over te nemen. Ook staat nog niet vast dat de vrouw, na eventuele verkoop, binnen een termijn van drie maanden – de termijn die door de hypotheekverstrekker gesteld wordt om de lopende hypotheeklening over te sluiten op een andere woning – in staat zal zijn een andere woning aan te kopen. Tot slot staat niet vast dat de man een andere woning zal kopen; in het geval hij geen woning koopt zal hij in ieder geval geen rentenadeel lijden. Ook indien voorgaande factoren wel vast zouden staan, dan zou het op dit moment nog steeds niet mogelijk zijn om het door de man te lijden financiële nadeel te berekenen, gelet op de vele (toekomstige) variabelen die daarbij een rol spelen (hoogte en looptijd van de huidige en door de man te sluiten hypotheek, daadwerkelijk door de man te betalen rentepercentage, fiscaal voordeel, etc.).
Kort samengevat staat op dit moment niet vast dat, en zo ja tot welk bedrag, de man deze schade zal lijden, zodat zijn vordering op dit moment niet kan worden vastgesteld. Tegelijkertijd wil de rechtbank de man niet de mogelijkheid ontnemen om hierover op een later moment – als meer duidelijkheid bestaat over de vraag of er een nadeel is en zo ja, tot welk bedrag – alsnog een vordering aan de rechter voor te leggen. De rechtbank zal daarom de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Vergoedingsrechten
De man heeft voorts gesteld dat hij een vergoedingsrecht heeft jegens de eenvoudige gemeenschap, omdat hij met privévermogen afkomstig uit de nalatenschap van zijn moeder een bedrag van € 88.816,- heeft geïnvesteerd in een eerdere woning van partijen. Rekening houdend met de beleggingsleer bedraagt het vergoedingsrecht inmiddels € 204.660,-, zo stelt de man. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de man ten aanzien van het vergoedingsrecht moet worden afgewezen. Ongeacht de vraag hoe het eventuele vergoedingsrecht van de man moet worden berekend, heeft de man onvoldoende onderbouwd dat hij het bedrag van € 88.618,- in de woning heeft geïnvesteerd. Uit de door de man overgelegde stukken is niet af te leiden dat de man daadwerkelijk met het bedrag dat de man uit de nalatenschap van zijn moeder heeft ontvangen (voor het overgrote deel) extra aflossingen van in totaal € 97.500,- heeft gedaan. De vrouw heeft in dit kader gesteld dat juist zij degene is geweest die uit schenkingen van haar ouders heeft geïnvesteerd in de woning – hetgeen overigens ook niet is komen vast te staan. Daar komt bij dat de hypotheek die is afgesloten bij de aankoop van de huidige woning van partijen hoger was dan de aankoopprijs van de woning en dat dus de overwaarde van de eerdere woning niet lijkt te zijn aangewend om de huidige woning te kopen. Al met al is niet komen vast te staan dat de geldstromen zijn gelopen zoals de man heeft gesteld en dat de man met privévermogen - afkomstig uit de nalatenschap van zijn moeder - heeft geïnvesteerd in een gezamenlijke woning. De rechtbank zal zijn verzoek tot het vaststellen van een vergoedingsrecht daarom afwijzen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Peildatum verrekening en bewijsvermoeden artikel 1:141 BW
Partijen zijn het erover eens dat als peildatum 16 oktober 2024 gehanteerd moet worden, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Ook zijn partijen het erover eens dat er gedurende het huwelijk geen uitvoering is gegeven aan het in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen periodiek verrekenbeding. Er wordt daarom teruggevallen op het bewijsvermoeden uit artikel 1:141 lid 3 BW. Hieruit volgt dat wanneer bij het einde van het huwelijk blijkt dat het periodieke verrekenbeding niet is uitgevoerd, het aanwezige vermogen vermoed wordt te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit.
Bestanddelen aan de zijde van de vrouw.
Partijen hebben de volgende bestanddelen aan de zijde van de vrouw gesteld die bij de verrekening moeten worden betrokken:
saldi op verscheidene bankrekeningen van de vrouw;
rechten en plichten uit de private lease van de Fiat.
Ad a)Door partijen zijn de volgende bankrekeningen op de peildatum bestaande bankrekeningen op naam van de vrouw naar voren gebracht:
een bankrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 4] ;
een bankrekening bij Wise, eindigend op [rekeningnummer 5] (euro’s) en [rekeningnummer 6] (CZK/Tsjechische kronen);
een bankrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 7] ;
een spaarrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 8] ;
een spaarrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 9] ;
een spaarrekening bij SNS-bank, eindigend op [rekeningnummer 10] .
Partijen hebben ten aanzien van de onder i. t/m iv. genoemde bankrekeningen overeenstemming bereikt. Het totale saldo op de peildatum bedraagt € 25.484,- en CZK 2.427,-. Partijen zijn het erover eens dat deze saldi moeten worden verrekend. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ten aanzien van de twee laatstgenoemde bankrekeningen heeft de vrouw gesteld dat deze enkel zijn gevoed door schenkingen vanuit haar ouders. Het saldo op deze rekeningen behoort daarom niet tot het te verrekenen vermogen. De man heeft hiermee op de zitting ingestemd, zodat de saldi van de bankrekeningen onder v. en vi. niet voor verrekening in aanmerking komen.
Door de man zijn daarnaast nog diverse andere bankrekeningen genoemd. Uit de door de vrouw overgelegde stukken volgt echter dat al deze bankrekeningen al voor de peildatum zijn opgeheven, zodat deze eveneens niet voor verrekening in aanmerking komen.
Ad b)Het gaat, zo stelt de vrouw, om een Fiat die de vrouw in private lease heeft. Op grond van de leaseovereenkomst heeft zij deze auto enkel in gebruik zij moet deze na het eindigen van de leasetermijn weer inleveren. De rechten uit de leaseovereenkomst behoren daarom volgens haar niet tot het te verrekenen vermogen. De man heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank het standpunt van de vrouw zal volgen. De (rechten uit de lease van de) Fiat zal/zullen daarom buiten de verrekening blijven.
Bestanddelen aan de zijde van de man
Aan de zijde van de man zijn door partijen de navolgende bestanddelen genoemd die betrokken moeten worden bij de verrekening:
een auto van het merk Mazda met kenteken [kenteken] ;
saldi op verscheidene bankrekeningen;
een onroerende zaak [nummer] , participatie in het S5-Forum Fonds;
bitcoins.
Ad a)Tussen partijen is niet in geschil dat de Mazda tot het te verrekenen vermogen behoort. Zij zijn het echter niet eens over de waarde. Volgens de vrouw moet worden uitgegaan van een waarde van € 39.619,-, zoals volgt uit de ANWB-koerslijst. De man stelt dat de waarde van de auto lager ligt, namelijk op € 35.000,-. Hij heeft de auto laten taxeren bij de een officiële Mazda-dealer. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de waardebepaling niet objectief is en zal de door de man gestelde waarde volgen, nu hij de auto heeft laten taxeren bij de dealer die de auto ook in onderhoud heeft. Dat geeft naar het oordeel van de rechtbank een specifieker beeld van de waarde van de auto dan een (generieke) online waardebepaling. Dit betekent dat de man aan de vrouw een bedrag van € 17.500,- moet betalen.
Ad b)Door partijen zijn de volgende bankrekeningen op naam van de man naar voren gebracht:
bankrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 11] , met een saldo van € 3.932,- op de peildatum;
bankrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 12] , met een saldo van € 43,- op de peildatum;
een beleggersspaarrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 13] , met een saldo van € 300,- op de peildatum;
een participatie in het S5 Forum Fonds, met een saldo van € 20.718,- op de peildatum;
een participatie in Parking Fund Nederland VII 0, met een saldo van € 13.641,- per 1 januari 2024;
een participatie in Parking Fund Nederland VII n.v.t.;
een beleggingsrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 13] , met een saldo van € 52.103,- per 30 september 2024;
een beleggingsrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 12] , met een saldo van € 27.060,- per 30 september 2024;
een beleggingsrekening bij BICK, eindigend op [rekeningnummer 14] , met een saldo van € 28.091,- per 31 december 2024.
De man heeft allereerst gesteld dat de saldi van alle voornoemde rekeningen buiten het te verrekenen vermogen vallen, omdat deze te herleiden zijn tot voorhuwelijks vermogen uit zijn inkomen als piloot. Uit de door de man overgelegde stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende dat de op zijn naam staande bankrekeningen zijn gevoed met enkel voorhuwelijks vermogen en blijkt uit die stukken ook niet hoe de geldstromen nadien zijn gelopen. De man heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat en hoe de portefeuilles bij Van Landschot uit 2001 en de Polis Reaal uit 1990 zijn overgeheveld naar de nu bestaande bankrekeningen. Dat geldt temeer nu in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat partijen geen zaken ten huwelijk hebben aangebracht. De saldi van de bankrekeningen op naam van de man worden daarom betrokken in het te verrekenen vermogen.
Hoewel de vrouw zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat de man twee participaties heeft in Parking Fund (genoemd onder v. en vi.) is gebleken dat het één participatie betreft, die enkel in de aangifte inkomstenbelasting van 2023 gesplitst is opgenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het enkel één participatie in Parking Fund moet worden verrekend, met een waarde van € 13.641,- op 1 januari 2024.
Op de zitting is daarnaast gesproken over de saldi van de van de verschillende bankrekeningen op de peildatum. Hoewel de vrouw aanvankelijk verzocht om nadere inzage in de saldi op de peildatum met betrekking tot de bankrekeningen waarvoor stukken zijn ingediend met het saldo op een andere datum dan de peildatum, heeft zij op de zitting aangegeven in te kunnen stemmen met de nu bekende saldi van de rekeningen, zoals deze volgen uit de stukken. Dat leidt ertoe dat partijen overeenstemming hebben over de te verrekenen saldi van de bankrekeningen van de man. Omdat in het voorgaande is gebleken dat deze tot het te verrekenen vermogen behoren, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
Ad c)De door de vrouw onder c) aangevoerde onderneming betreft de hiervoor genoemde participatie in het S5-forum fonds. Nu de waarde hiervan reeds in de berekening wordt betrokken, is duidelijk dat geen sprake is van een onderneming. Deze zal daarom niet in de verrekening betrokken worden.
Ad d)Tot slot heeft de vrouw gesteld dat de man op de peildatum in het bezit was van bitcoins, waarvan de waarde moet worden verrekend. Op de zitting heeft de man toegelicht dat hij weliswaar bitcoins heeft gehad, maar dat hij deze heeft verkocht voor de peildatum. De opbrengst is eerst gestort op zijn ING-betaalrekening en vervolgens op de beleggingsrekening bij BICK c.q. Saxo. De vrouw heeft op de zitting aangegeven zich hierin te kunnen vinden, in die zin dat het saldo op de bankrekening bij BICK tot het te verrekenen vermogen behoort, zoals hiervoor al is besproken. Nu partijen er allebei van uitgaan dat de bitcoins niet langer aanwezig zijn komen deze ook niet voor verrekening in aanmerking.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4 lid 3, aanhef en sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over deze verzoeken. Krachtens regels van ongeschreven Nederlands internationaal privaatrecht, wordt Nederlands recht toegepast op deze verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw verzoekt om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende zes maanden. De man heeft zich ten aanzien van dit verzoek gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen nu de vrouw daar een gerechtvaardigd belang bij heeft.

V. Verzoek indienen stukken

Mede met het oog op de beslissingen die zijn genomen en de afspraken die partijen op de zitting hebben gemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding meer om partijen te veroordelen tot het geven van inzage of indienen van nadere stukken bij de rechtbank op grond van artikel 843 Rv, zoals door de vrouw verzocht. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [dag] 2000 te [plaats 1] , Tsjechië;
bepaalt dat de vrouw aan de man, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 905,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het betalen van financiële compensatie voor het (eventueel) voortzetten van de hypothecaire lening bij Munt Hypotheken door de vrouw;
stelt de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in registers van de burgerlijke stand, als volgt vast:
- met betrekking tot de woning gelegen [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] :
1. de woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a. de vrouw zal binnen uiterlijk één maand na de onderhavige beschikking drie onafhankelijke makelaar-taxateurs voorstellen aan de man, die bereid en in staat zijn om de woning te taxeren, waaruit de man er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen verstrekken vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot taxatie van de woning. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de vrouw de woning zal overnemen;
b. de vrouw dient binnen vijf maanden na de taxatie aan de man aan te tonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen, met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
c. de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld respectievelijk gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polis(sen) en minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening(en) per 1 december 2024 en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
d. de kosten van de notariële overdracht worden door de partijen gezamenlijk voldaan;
e. partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) indien de vrouw de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a. partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de vrouw kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de onder 1) genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b. indien de door de makelaar geadviseerde laatprijs lager is dan de getaxeerde waarde of daaraan (nagenoeg) gelijk is, dan heeft de vrouw alsnog het eerste recht van koop tegen de door de makelaar geadviseerde laatprijs. Zij zal binnen drie werkdagen laten weten aan de man en de makelaar of zij gebruik wil maken van dat eerste recht van koop, waarna zij binnen één maand dient aan te tonen dat zij de woning tegen de geadviseerde laatprijs kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening. Daarna zal de woning zo spoedig als mogelijk aan haar worden geleverd;
c. de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld respectievelijk gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polis(sen) ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening(en) per 1 december 2024 en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
d. partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
  • met betrekking tot de inboedel van de echtelijke woning: stelt vast dat partijen zijn overeengekomen dat de inboedel van de echtelijke woning in onderling overleg wordt verdeeld, waarbij in ieder geval het gereedschap aan de man zal worden toegedeeld en waarbij de spullen van de kinderen buiten de verdeling blijven;
  • met betrekking tot de navolgende bankrekeningen:
a. de rekening bij ING-bank eindigend op [rekeningnummer 1] ;
b. de beleggingsrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 2] ;
c. de Oranje Spaarrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 3] ;
stelt vast dat partijen zijn overeengekomen dat de saldi op de peildatum van deze bankrekeningen bij helfte zullen worden gedeeld en dat de bankrekeningen nadien zullen worden opgeheven;
bepaalt in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, onder de voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, het volgende:
- ten aanzien van de volgende bankrekeningen op naam van de vrouw:
a. de bankrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 4] ;
b. de bankrekening bij Wise, eindigend op [rekeningnummer 5] (euro’s) en [rekeningnummer 6] (CZK/Tsjechische kronen);
c. de bankrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 7] ;
d. de spaarrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 8] ;
partijen moeten de saldi van deze bankrekeningen per peildatum bij helfte met elkaar verrekenen, waarbij de vrouw aan de man een bedrag van € 12.742,- + CZK 1.214,- moet voldoen en waarna de vrouw de bankrekeningen behoudt;
- ten aanzien van de volgende bankrekeningen op naam van de man:
a. de bankrekening bij ING-bank, eindigend op [rekeningnummer 11] ;
b. de bankrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 12] ;
c. de beleggersspaarrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 13] ;
d. de participatie in het S5 Forum Fonds;
e. de participatie in Parking Fund Nederland VII;
f. de beleggingsrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 13] ;
g. een beleggingsrekening bij ABN-AMRO, eindigend op [rekeningnummer 12] ;
h. een beleggingsrekening bij BICK, eindigend op [rekeningnummer 14] ;
partijen moeten de saldi van deze bankrekeningen per peildatum, althans per overeengekomen afwijkende datum, met elkaar verrekenen, waarbij de man aan de vrouw een bedrag van € 72.944,- moet voldoen, waarna deze bankrekeningen op naam van de man worden voortgezet;
- ten aanzien van de Mazda met kenteken [kenteken] : de man moet € 17.500,- aan de vrouw betalen;
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] aan [adres] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, onder de voorwaarde dat de vrouw deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, C.L. Strop en M.F. Baaij, rechters, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 23 oktober 2025.
Partij
Alimentatiegerechtigde
Zaak
Alimentatieplichtige / Alimentatiegerechtigde (C/09/674090)
Berekening
Aanvullende behoefte alimentatiegerechtigde
Tarieven
2025-2
Kenmerk
C/09/674090
Box 1 Inkomen uit werk en woning
Loon (41-50)
41
Bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking
51.612
44
Vakantietoeslag
4.129
47
13de maand/14de periode
4.301
50
Bruto pensioen uitkering
240
Bruto inkomsten
60.282
Premies (51-59)
Pensioenpremie
51
Ingehouden pensioenpremie
-
3.48
53
Aanvullende pensioenpremie / premie reparatie WAO/WIA-gat
-
48
54
Loon voor de premies werknemersverzekeringen
56.754
59
Inkomsten
56.754
Belastbaar loon (61-64)
64
Belastbaar loon
56.754
Heffing box 1 (94-95)
94
Belastbaar inkomen uit werk en woning
56.754
- Schijf 1, 35,82% (17,92%) over € 0 t/m € 38.440 (€ 40.501)
13.769
- Schijf 2, 37,48% over € 38.441 (€ 40.502) t/m € 76.817
6.864
95
Inkomensheffing box 1
20.633
Besteedbaar inkomen (113-120)
113
Inkomen voor aftrek inkomensheffing
56.754
114
Inkomensheffing box 1, inkomstenbelasting box 2 en 3
20.633
115/116
Heffingskorting en standaard heffingskorting
-
5.996
117
Verschuldigde inkomensheffing
-
14.637
Inkomen na aftrek inkomensheffing
42.117
Specificaties voor post: 115/116
Algemene Heffingskorting
1.272
jaar
Arbeidskorting
4.724
jaar
117a Op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW
Bruto inkomen uit pensioen
240
Totaal inkomen waarover op aanslag een bijdrage ZVW is verschuldigd
240
Maximum bijdrage loon
75.864
Af: Bruto salaris waarover werkgever ZVW premie heeft afgedragen
-
60.042
Maximum inkomen waarover bijdrage is verschuldigd
15.822
Inkomen waarover op aanslag een bijdrage ZVW is verschuldigd
240
Percentage Zvw
%
5,26
Totaal inkomensafhankelijke bijdrage ZVW
13
Saldo verschuldigde bijdrage inkomensafhankelijke bijdrage ZVW
-
13
120
Besteedbaar inkomen
42.104
120a
Netto besteedbaar inkomen (per jaar)
42.104
120a
Netto besteedbaar inkomen (per maand)
3.509
120b
Netto besteedbaar inkomen t.b.v. partneralimentatie (per jaar)
42.104
120b
Netto besteedbaar inkomen t.b.v. partneralimentatie (per maand)
3.509
Draagkracht tbv kinderalimentatie
Draagkracht tbv kinderalimentatie
120a
Netto besteedbaar inkomen tbv kinderalimentatie
3.509
Draagkracht wordt berekend op basis van
Formule
122a
Kosten van levensonderhoud
1.31
123a
Woonbudget
1.053
135a
Draagkrachtloos inkomen tbv kinderalimentatie
2.363
136a
Draagkrachtruimte
1.146
137a
Draagkrachtpercentage
%
70
Beschikbaar
802
140a
Draagkracht tbv kinderalimentatie
802
Draagkrachtruimte tbv partneralimentatie
Draagkrachtruimte tbv partneralimentatie
120b
Netto besteedbaar inkomen tbv partneralimentatie
3.509
Draagkracht wordt berekend op basis van
Formule
122b
Kosten van levensonderhoud
1.31
123b
Woonbudget
1.053
135b
Draagkrachtloos inkomen tbv partneralimentatie
2.363
136b
Draagkrachtruimte
1.146
Draagkracht tbv partneralimentatie
136b
Draagkrachtruimte
1.146
137b
Draagkrachtpercentage
%
60
Draagkracht tbv partneralimentatie
688
140
Beschikbaar
688
Partneralimentatie (141-144)
141
Bijdrage in de kosten van kinderen (inclusief zorgkorting)
-
Bijdrage in de kosten van kinderen uit andere relatie
-
Totale bijdrage in de kosten van de kinderen (inclusief zorgkorting)
-
142
Fiscaal voordeel aftrek buitengewone uitgaven kinderen
Berekende ruimte voor partneralimentatie
688
143
Resteert voor partneralimentatie vóór berekening belastingvoordeel
688
144
Resultaat van brutering van 143 volgens de methode Buijs (bruto partneralimentatie)
1.1
Specificaties voor post: 144
In de schijf van 35,82% valt € 0, € 0 x ( 100 / (100 - 35,82))
jaar
Of per maand
1.1
maand
Het resultaat van de brutering is per jaar
13.205
jaar
Het beschikbare nettobedrag voor partneralimentatie van € 8.256 per jaar wordt gebruteerd in Box 1 bij een belastbaar inkomen van €
56.754
jaar
In de schijf van 37,48% valt € 8.256, € 8.256 x ( 100 / (100 - 37,48))
13.205
jaar
Bruto aanvullende behoefte
Netto Behoefte
Netto behoefte
4.399
Berekening Bruto aanvullende Behoefte
Netto behoefte aan inkomen
4.399
Eigen netto inkomsten (+ aanv. verdiencapaciteit)
3.509
Zelf beschikbaar netto inkomen
-
3.509
Netto aanvullende behoefte
890
Bruto aanvullende behoefte
1.711
Partij
Alimentatieplichtige
Zaak
Alimentatieplichtige / Alimentatiegerechtigde (C/09/674090)
Berekening
Draagkracht alimentatieplichtige, incl. kosten kind
Tarieven
2025-2
Kenmerk
C/09/674090
Box 1 Inkomen uit werk en woning
Loon (41-50)
41
Bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking
102.6
49c
Individueel keuze budget (IKB/PKB)
16.932
Bruto inkomsten
119.532
Premies (51-59)
Pensioenpremie
51
Ingehouden pensioenpremie
-
8.34
54
Loon voor de premies werknemersverzekeringen
111.192
Premies werknemersverzekeringen
56
Premie arbeidsongeschiktheid
168
Totaal premies werknemersverzekeringen
-
168
59
Inkomsten
111.024
Belastbaar loon (61-64)
64
Belastbaar loon
111.024
Heffing box 1 (94-95)
94
Belastbaar inkomen uit werk en woning
111.024
- Schijf 1, 35,82% (17,92%) over € 0 t/m € 38.440 (€ 40.501)
13.769
- Schijf 2, 37,48% over € 38.441 (€ 40.502) t/m € 76.817
14.383
- Schijf 3, 49,5% over € 76.818 of meer
16.932
95
Inkomensheffing box 1
45.084
Besteedbaar inkomen (113-120)
113
Inkomen voor aftrek inkomensheffing
111.024
114
Inkomensheffing box 1, inkomstenbelasting box 2 en 3
45.084
115/116
Heffingskorting en standaard heffingskorting
-
1.176
117
Verschuldigde inkomensheffing
-
43.908
Inkomen na aftrek inkomensheffing
67.116
Specificaties voor post: 115/116
Algemene Heffingskorting
jaar
Arbeidskorting
1.176
jaar
120
Besteedbaar inkomen
67.116
120a
Netto besteedbaar inkomen (per jaar)
67.116
120a
Netto besteedbaar inkomen (per maand)
5.593
120b
Netto besteedbaar inkomen t.b.v. partneralimentatie (per jaar)
67.116
120b
Netto besteedbaar inkomen t.b.v. partneralimentatie (per maand)
5.593
Draagkracht tbv kinderalimentatie
Draagkracht tbv kinderalimentatie
120a
Netto besteedbaar inkomen tbv kinderalimentatie
5.593
Draagkracht wordt berekend op basis van
Formule
122a
Kosten van levensonderhoud
1.31
123a
Woonbudget
1.678
135a
Draagkrachtloos inkomen tbv kinderalimentatie
2.988
136a
Draagkrachtruimte
2.605
137a
Draagkrachtpercentage
%
70
Beschikbaar
1.824
140a
Draagkracht tbv kinderalimentatie
1.824
Draagkrachtruimte tbv partneralimentatie
Draagkrachtruimte tbv partneralimentatie
120b
Netto besteedbaar inkomen tbv partneralimentatie
5.593
Draagkracht wordt berekend op basis van
Formule
122b
Kosten van levensonderhoud
1.31
123b
Woonbudget
1.678
135b
Draagkrachtloos inkomen tbv partneralimentatie
2.988
136b
Draagkrachtruimte
2.605
Draagkracht tbv partneralimentatie
136b
Draagkrachtruimte
2.605
137b
Draagkrachtpercentage
%
60
Draagkracht tbv partneralimentatie
1.563
140
Beschikbaar
1.563
Partneralimentatie (141-144)
141
Bijdrage in de kosten van kinderen (inclusief zorgkorting)
-
997
Bijdrage in de kosten van kinderen uit andere relatie
-
Totale bijdrage in de kosten van de kinderen (inclusief zorgkorting)
-
997
142
Fiscaal voordeel aftrek buitengewone uitgaven kinderen
Berekende ruimte voor partneralimentatie
566
143
Resteert voor partneralimentatie vóór berekening belastingvoordeel
566
144
Resultaat van brutering van 143 volgens de methode Buijs (bruto partneralimentatie)
905
Specificaties voor post: 144
In de schijf van 35,82% valt € 0, € 0 x ( 100 / (100 - 35,82))
jaar
Of per maand
905
maand
Het resultaat van de brutering is per jaar
10.864
jaar
Het beschikbare nettobedrag voor partneralimentatie van € 6.792 per jaar wordt gebruteerd in Box 1 bij een belastbaar inkomen van €
111.024
jaar
In de schijf van 37,48% valt € 6.792, € 6.792 x ( 100 / (100 - 37,48))
10.864
jaar
In de schijf van 37,48% valt € 0, € 0 x ( 100 / (100 - 37,48))
jaar
1.1
Inkomensvergelijking - beschikbaar netto inkomen
Zaak
Alimentatieplichtige / Alimentatiegerechtigde
Tarieven
2025-2
Percentage
100%
Alimentatieplichtige
Alimentatiegerechtigde
Bruto inkomen box 1
€ 111.024
€ 56.754
Feitelijk inkomen box 2 en 3
€ 0
€ 0
Onbelast inkomen
€ 0
€ 0
Berekend kindgebonden budget
€ 0
€ 0
Te ontvangen partneralimentatie
€ 0
€ 11.490
Alimentatieverplichtingen ex-partner
- € 0
- € 0
----------
----------
Totaal inkomen
€ 111.024
€ 68.244
Inkomen box 1
€ 111.024
€ 56.754
Fiscale aftrekposten box I
- € 0
- € 0
Te betalen partneralimentatie
- € 11.490
- € 0
Alimentatieverplichtingen ex-partner
- € 0
- € 0
Te ontvangen partneralimentatie
€ 0
€ 11.490
----------
----------
Belastbaar inkomen box 1
€ 99.534
€ 68.244
IB box 1
€ 39.396
€ 24.939
IB box 2
€ 0
€ 0
IB box 3
€ 0
€ 0
Correctie aftrek toptarief
€ 1.381
€ 0
Heffingskorting
- € 1.176
- € 5.268
Bijdrage ZVW vanwege partneralimentatie
€ 0
€ 604
----------
----------
Totale IB
- € 39.601
- € 20.275
Inkomensafhankelijke bijdrage ZVW
- € 0
- € 13
----------
----------
Besteedbaar inkomen
€ 71.423
€ 47.956
Bedrag dat meer/minder dan de beschikbare fiscale winst kan worden onttrokken
- € 0
- € 0
Netto uitgaven en premies
- € 0
- € 0
Extra lasten
- € 0
- € 0
----------
----------
Besteedbaar inkomen voor partneralimentatie
€ 71.423
€ 47.956
Kosten kinderen (deel > kindgebonden budget) en bijdrage andere kinderen
- € 11.964
- € 0
Te betalen bruto partneralimentatie per jaar
- € 11.490
- € 0
----------
----------
Beschikbaar netto inkomen
€ 47.969
€ 47.956
Bedragen per maand
Kosten kinderen (deel > kindgebonden budget) en bijdrage andere kinderen
€ 997
€ 0
Te betalen bruto partneralimentatie per maand
€ 958
€ 0