ECLI:NL:RBDHA:2025:19897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.38925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Oostenrijk onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Filipijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Oostenrijk van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 september 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder, de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse autoriteiten op 16 april 2025 Oostenrijk hebben verzocht om eiser over te nemen, en dat Oostenrijk op 10 juni 2025 hiermee heeft ingestemd. Eiser heeft aangevoerd dat zijn betrokkenheid bij het ICC-proces van de voormalige president Duterte en zijn medische omstandigheden bijzondere redenen zijn om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich deugdelijk heeft gemotiveerd en in redelijkheid heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die de overdracht aan Oostenrijk van onevenredige hardheid maken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38925

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.F. Wassenaar als waarnemer van de gemachtigde van eiser, N. Adel als tolk en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Na de sluiting heeft eiser nog nadere (medische) stukken overgelegd. De rechtbank heeft beslist dat er geen aanleiding is om het onderzoek te heropenen en deze nadere stukken buiten beschouwing worden gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1.1.
Eiser heeft de Filipijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1966. Eiser heeft
op 19 maart 2025 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.2.
Uit onderzoek in EU-VIS is gebleken dat Oostenrijk een visum heeft verleend aan
eiser met een geldigheidsduur van 1 juli 2024 tot 30 juni 2025. Het visum was dus
nog geldig op het moment van de asielaanvraag in Nederland. Nederland heeft daarom op 16 april 2025 de autoriteiten van Oostenrijk verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op 10 juni 2025 zijn de autoriteiten van Oostenrijk hiermee akkoord gegaan op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
Het bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met
toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Oostenrijk een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Er zijn volgens verweerder ook geen andere redenen aannemelijk gemaakt om de asielaanvraag in Nederland te behandelen.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom er in dit geval geen
aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, terwijl verweerder heeft erkend dat sprake is van een bijzonder specifiek samenstel van omstandigheden en eiser Nederland nauwelijks tot last is.
Hoewel eiser in de zienswijze alle relevante individuele omstandigheden zorgvuldig heeft
toegelicht, heeft verweerder in het besluit niet kenbaar gemotiveerd waarom deze
omstandigheden geen aanleiding vormen voor toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens vaste jurisprudentie [1] dient verweerder rekening te houden met in de zienswijze naar voren gebrachte individuele omstandigheden en kenbaar te motiveren waarom deze omstandigheden geen aanleiding geven voor toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Dit is in de zaak van eiser niet gebeurd. Het besluit is daarmee onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
Eiser heeft er op gewezen dat hij diverse personen bijstaat, waaronder een alleenstaande Belgische moeder wiens kinderen naar de Filipijnen zijn ontvoerd. Verweerder heeft het recht op vrije advocaatkeuze miskend door te stellen dat deze zich kan laten bijstaan door een Belgische advocaat. Ook hieruit blijkt dat verweerder niet is ingegaan op de individuele omstandigheden van eiser. Eiser is verder naar Nederland gekomen voor de verdediging van voormalig president Duterte. Verweerders stelling dat de asielprocedure niet is bedoeld om verblijf te krijgen om een verdachte bij het ICC bij te kunnen staan, miskent dat dit niet de reden is waarom eiser asiel heeft aangevraagd. De noodzaak tot asiel is in Nederland ontstaan nadat eisers paspoort is ingenomen. Eiser heeft bovendien zwaarwegende belangen die het onevenredig maken dat hij zijn asielprocedure in Oostenrijk zou moeten doorlopen. Verweerder is niet ingegaan op eisers beroep op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Proceseconomisch is het niet wenselijk om eiser over te dragen aan Oostenrijk, nu eiser immers heeft aangegeven dat hij momenteel een zaak aan het voorbereiden is met mr. G.G.J.A. Knoops en onderdeel wil worden van het verdedigingsteam van Duterte. Het is daarmee niet uitgesloten dat eiser uiteindelijk toch een verblijfsvergunning krijgt en hij weer vanuit Oostenrijk terug naar Nederland moet komen.
3.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met
paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) trekt verweerder een asielaanvraag onverplicht aan zich indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. In paragraaf C2/5 van de Vc staat verder dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van de Dublinverordening niet verplicht is.
3.2.1.
De rechtbank ziet geen grond voor eisers standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Dat verweerder in het bestreden besluit (pagina 6 bovenaan) heeft vermeld dat sprake is van een bijzonder specifiek samenstel van omstandigheden en eiser Nederland nauwelijks tot last is, maakt dat niet anders. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, is dit (wellicht ongelukkig) uit de zienswijze overgenomen, maar blijkt uit het bestreden besluit genoegzaam dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de overdracht wegens bijzondere, individuele omstandigheden van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft daarbij alle door eiser genoemde omstandigheden onderkend, zoals onder meer eisers gestelde betrokkenheid bij het ICC-proces van de voormalige president Duterte en een andere Filipijnse zaak, de inname van het Filipijnse paspoort van eiser en eisers medische omstandigheden.
3.2.2.
Dat eiser een asielaanvraag heeft gedaan en daarop de Dublinverordening van toepassing is, staat niet ter discussie. Dat eiser de asielaanvraag heeft ingediend omdat zijn Filipijnse paspoort is geannuleerd, zoals hij heeft gesteld, maakt dat niet anders. Verweerder heeft zich deugdelijk gemotiveerd en in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiser aan Oostenrijk van een onevenredige hardheid getuigt. De (gestelde) rol van eiser bij het ICC-proces van Duterte leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder heeft gemotiveerd, hebben de Nederlandse overheid en het ICC afspraken gemaakt op grond waarvan de leden van een legal team van een verdachte bij het ICC een verblijfsvergunning kunnen krijgen. Gesteld noch gebleken is dat eiser over een dergelijke vergunning beschikt. De enkele stelling van eiser dat hij Duterte bij wil staan, is onvoldoende. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat een asielprocedure niet is bedoeld om verblijf te krijgen om een verdachte bij het ICC bij te kunnen staan. Dat de asielaanvraag is ingegeven door de annulering van eisers paspoort, zoals hij naar voren heeft gebracht, maakt dat niet anders. Dit geldt evenzo voor eisers stelling dat hij een Belgische cliënte wenst bij te staan in de zaak over de ontvoering van haar kinderen. Dit maakt niet dat aan de zijde van eiser sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat zijn overdracht van een onevenredige hardheid getuigt op grond waarvan verweerder eisers asielaanvraag aan zich zou moeten trekken. Hierbij komt dat niet valt in te zien waarom eiser haar juridisch vanuit Nederland zou moeten bijstaan en evenmin is gebleken dat er geen andere (Belgische) advocaat zou zijn die deze rol op zich zou kunnen nemen, zoals verweerder heeft toegelicht. In het licht van het voorgaande gaat eisers verwijzing ter zitting naar een uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3085), ter adstructie van zijn stelling dat het vanuit Oostenrijk lastig is om als raadgever in Nederland werkzaam en ondersteunend te zijn, evenmin op.
Voor zover eiser heeft gesteld dat een overdracht aan Oostenrijk vanuit proceseconomisch oogpunt van een onevenredige hardheid getuigt, omdat het voor eiser niet mogelijk zal zijn om vanuit Oostenrijk naar Nederland te reizen om Duterte bij de strafzaak van het ICC bij te staan en niet is uit te sluiten dat eiser in aanmerking zal komen voor een ICC-vergunning, en een eventuele ICC-vergunning weer tot intrekking van een (door Oostenrijk te verlenen) asielvergunning zal kunnen leiden, zoals eiser ter zitting heeft opgemerkt, heeft verweerder deze stelling niet hoeven volgen. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor al is overwogen, bestaat er geen grond voor het oordeel dat eiser deel uitmaakt van het verdedigingsteam van Duterte. Dat eiser naar gesteld mogelijk in aanmerking zal kunnen komen voor een zogenoemde ICC-vergunning, dan wel een asielvergunning, is een onzekere toekomstige gebeurtenis, zodat verweerder ook deze omstandigheid in redelijkheid niet heeft hoeven aanmerken als een bijzondere, individuele omstandigheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening.
3.3.1.
Eiser heeft ook betoogd dat zijn gezondheidssituatie als een bijzondere, individuele omstandigheid moet worden gezien die maakt dat de overdracht aan Oostenrijk van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft bij zijn zienswijze twee afspraakbevestigingen voor 9 augustus 2025 en 29 augustus 2025 en een brief met een kort verslag van de afspraak op 1 augustus 2025 bij het HMC Antoniushove in Leidschendam overgelegd. Verder heeft eiser op de zitting een afspraakbevestiging voor 19 september 2025 bij de Polikliniek Neurologie van het HMC Antoniushove en een verslag van een afspraak op 29 augustus 2025 overgelegd.
3.3.2.
Uit het arrest C.K. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:127) volgt dat overdracht van een vreemdeling achterwege dient te blijven indien de overdracht tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou leiden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen.
Eiser heeft zelf ter zitting erkend dat op basis van de op dat moment bekende medische informatie over zijn actuele gezondheidssituatie de hoge lat van het arrest C.K. niet wordt gehaald. Een beroep op dit arrest slaagt dus niet.
3.3.3.
Ten aanzien van de medische problematiek van eiser heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening, die maken dat de voorgenomen overdracht aan Oostenrijk van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft er op kunnen wijzen dat, volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er vanuit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Oostenrijk van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat eiser aldaar gebruik kan maken van die voorzieningen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het aangewezen land voor medische behandeling is. Verder wordt opgemerkt dat op grond van artikel 32 van de Dublinverordening een uitwisseling van medische gegevens kan plaatsvinden tussen Nederland en Oostenrijk, zodat de Oostenrijkse autoriteiten over de eventuele bijzondere medische behoeften van eiser kunnen worden geïnformeerd.
3.4.
Het beroep van eiser op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel slaagt tot slot evenmin. De Dublinverordening ziet op het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van het asielverzoek. Deze bepaling van de verantwoordelijke lidstaat geschiedt via strikte criteria die in de Dublinverordening zijn neergelegd. Wel dient steeds te worden beoordeeld of een overdracht aan een andere lidstaat evenredig is. In zoverre is de evenredigheid dus aan de orde bij de beoordeling. Verweerder heeft dat in het onderhavige geval ook beoordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om de door verweerder verrichte beoordeling rechtens onjuist te achten.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiser verwijst onder meer naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) en het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof), bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1642, ro. 4.3) en het arrest van het Hof van 18 december 2008 (Sopropé, C-349/07)