ECLI:NL:RBDHA:2025:19960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.49084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was opgelegd op 14 augustus 2025 op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser onrechtmatig verblijf had. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. Tijdens de zitting op 22 oktober 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder was getoetst en rechtmatig was bevonden tot het sluiten van het onderzoek op 9 september 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar Nigeria bestaat, mede op basis van informatie van de DT&V en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft aangetoond dat zijn uitzetting aanstaande is, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de uitzetting kan plaatsvinden.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in de procedure. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld door vertrekgesprekken te voeren en identiteitsonderzoek te doen, wat heeft geleid tot de vaststelling van eisers identiteit en het verkrijgen van een geldig Nigeriaans paspoort. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L.M. Weber),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Verweerder heeft op 14 augustus 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (onrechtmatig verblijf) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 september 2025 (in de zaak NL25.49084) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 9 september 2025).
Zicht op uitzetting
3. Eiser stelt dat verweerder niet heeft aangetoond dat zijn uitzetting aanstaande is. Op 4 september 2025 heeft een presentatie plaatsgevonden aan de Nigeriaanse autoriteiten, waarbij deze autoriteiten eisers nationaliteit niet hebben bevestigd. Eiser stelt dat indien niet uitdrukkelijk blijkt van een voortgezet onderzoek door Nigeria met daadwerkelijke mogelijkheden tot verwijdering, er in zijn persoonlijk geval geen zicht op uitzetting meer is.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat er in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria bestaat. De rechtbank verwijst in dit verband naar de, niet bestreden, mededeling in de maatregel van bewaring dat uit informatie van DT&V blijkt dat Nigeria medewerking verleent aan gedwongen terugkeer, en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2707, en 27 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2418.
3.2.
Over het zicht op uitzetting in het concrete geval van eiser overweegt de rechtbank als volgt. Op 23 september 2025 is er een aanvullend identiteitsonderzoek opgestart via de Immigration Liaison Officier (ILO) in Nigeria. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het aanvullend identiteitsonderzoek, als hij wel voldoende zou meewerken, op niets zal uitlopen. De omstandigheid dat eisers identiteit tijdens de presentie in persoon niet is bevestigd, is niet een zo’n concreet aanknopingspunt. Het betekent niet dat eiser niet de Nigeriaanse identiteit heeft. Inmiddels is, naar aanleiding van het aanvullend identiteitsonderzoek via de Immigration Liaison Officier (ILO) in Nigeria, bekend geworden dat aan eiser een Nigeriaans paspoort is afgegeven dat nog steeds geldig is. Er is dus gebleken van een voortgezet (identiteits)onderzoek, waaruit bovendien gekomen is dat aan eiser een geldig Nigeriaans paspoort is verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op wat hiervoor is overwogen, sprake van zicht op uitzetting in het concrete geval van eiser.
3.3.
De beroepsgrond dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria meer bestaat, slaagt niet.
Voortvarend handelen
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De lp-aanvraag liep 3 maanden, te weten van 3 juni tot 4 september 2025. Ten behoeve van dit onderzoek heeft verweerder gegevens uit GBA-brondocumenten naar de Nigeriaanse autoriteiten gezonden die verweerder (in ieder geval) al sinds 15 mei 2025 in bezit zou hebben. Als verweerder eerder aan een kopie van het paspoort had kunnen komen – er is een verificatieformulier meegestuurd waarin staat dat er een brondocument bekend was – heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld.
4.1.
Uit het dossier volgt dat verweerder in de te toetsen periode op 18 en 23 september 2025 met eiser vertrekgesprekken heeft gehouden. Verder is in de overgelegde voortgangsrapportage vermeld dat verweerder op 23 september 2025 schriftelijk een aanvullend identiteitsonderzoek heeft uitgezet bij de Nigeriaanse autoriteiten. Dit onderzoek is opgestart via de Immigration Liaison Officer (ILO) in Nigeria. Op 10 oktober 2025 is bekend geworden dat dit onderzoek een ID-vaststelling van eiser heeft opgeleverd. Eiser is volgens de resultaten van dit onderzoek in het bezit van een paspoort welke geldig is tot 25 september 2027. Op 17 oktober 2025 is deze informatie schriftelijk aan de Nigeriaanse autoriteiten voorgelegd.
4.2.
Door vertrekgesprekken te voeren en door identiteitsonderzoek te doen (waaruit een positief resultaat met betrekking tot het paspoort is gekomen) werkt verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan eisers uitzetting. Dat verweerder eerder had kunnen beschikken over het gegeven dat eiser een Nigeriaans paspoort was verstrekt, is niet gebleken en – zoals verweerder terecht heeft gesteld – ook niet aannemelijk gelet op het handelen van verweerder (zoals het plannen en uitvoeren van een presentatie in persoon). De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom beroepsgronden
5. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de oplegging van de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op 22 oktober 2025 op enig moment onrechtmatig was. Er is ook niet gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers verwijdering (zoals bedoeld in het arrest Adrar van het Hof van 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. Burger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.