ECLI:NL:RBDHA:2025:19986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.35927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een inreisverbod aan een Colombiaanse eiser

Deze uitspraak betreft de uitvaardiging van een inreisverbod aan een eiser met de Colombiaanse nationaliteit. De eiser is het niet eens met het inreisverbod dat door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 29 september 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M. Gavami. De minister van Asiel en Migratie is niet verschenen op de zitting.

De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het inreisverbod dat op 24 augustus 2024 is uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. De eiser heeft op 26 juli 2024 de Europese Unie verlaten en had op dat moment geen rechtmatig verblijf meer. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet tijdig een zienswijze heeft ingediend op het voornemen tot het opleggen van het inreisverbod. De rechtbank concludeert dat het inreisverbod niet onzorgvuldig is uitgevaardigd, ondanks de argumenten van de eiser dat zijn privé- en familieleven niet in overweging zijn genomen.

De rechtbank oordeelt dat de eiser zelf verantwoordelijk is voor het niet indienen van een zienswijze en dat de minister terecht heeft besloten het inreisverbod uit te vaardigen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat het inreisverbod in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35927
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de uitvaardiging van een inreisverbod aan eiser. Hij is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van het uitgevaardigde inreisverbod.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder het inreisverbod mocht uitvaardigen
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 24 augustus 2024 heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser uitgevaardigd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Besluitvorming
3. Eiser heeft de Colombiaanse nationaliteit. Op 26 juli 2024 heeft eiser de Europese Unie verlaten. Bij de uitreiscontrole werd vastgesteld dat eiser hier geen rechtmatig verblijf meer had. Aan eiser is daarom een voornemen uitgereikt om tegen hem een inreisverbod uit te vaardigen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om achteraf zijn zienswijze in te dienen op dit voornemen. Verweerder heeft vastgesteld dat deze niet, dan wel niet tijdig, door eiser is ingediend. Verweerder kan afzien van uitvaardiging van een inreisverbod. Omdat eiser geen zienswijze heeft ingediend ziet verweerder geen reden om hiervan af te zien. Verweerder vaardigt aan eiser een inreisverbod uit voor de duur van twee jaar.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat het inreisverbod onzorgvuldig is uitgevaardigd. Ten eerste voert hij in dat verband aan dat op 26 juli 2024 aan hem een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod is uitgevaardigd en dat hem daarbij niet is gevraagd naar eventuele omstandigheden die zien op zijn privéleven dan wel familieleven. [1] Ten tweede is het voor eiser onduidelijk of zijn zienswijze van 2 augustus 2024 al dan niet door verweerder is ontvangen.
Oordeel van de rechtbank
5. Niet in geschil is dat eiser geen rechtmatig verblijf had op 26 juli 2024.
6. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat het inreisverbod niet onzorgvuldig is uitgevaardigd. Op 26 juli 2024 is om 10.00 uur aan eiser in persoon een voornemen om tegen hem een inreisverbod uit te vaardigen uitgereikt in de Spaanse taal. In de informatiefolder voornemen inreisverbod staat duidelijk omschreven wat een voornemen inhoudt en op welke wijze eiser een zienswijze kan indienen, namelijk schriftelijk binnen
28 dagen. Dat het voor eiser onduidelijk was dat hij kon reageren op het voornemen met een zienswijze, komt bij die stand van zaken voor zijn eigen rekening en risico.
7. In het inreisverbod van 24 augustus 2024 staat vermeld dat eiser in de gelegenheid is gesteld om achteraf een zienswijze in te dienen op het voornemen en dat deze niet, dan wel niet tijdig, door eiser is ingediend. In beroep heeft eiser een zienswijze overgelegd met een datum van 2 augustus 2024, waarvan de gemachtigde van eiser op zitting heeft aangevoerd dat onbekend is of deze zienswijze door verweerder is ontvangen. Zonder enige onderbouwing van tijdige verzending van dit document naar het juiste adres zoals vermeld in het voornemen, kan de rechtbank niet voorbij gaan aan de vaststelling in het inreisverbod dat er geen zienswijze is ontvangen door verweerder. Van enige onzorgvuldigheid van de kant van verweerder is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat verweerder het inreisverbod mocht uitvaardigen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2749.